Nieuw geluidOp zoek naar een nieuw gewaad
Een mooi ogend sloepje, dat zich niet de pretentie wil aanmeten van een yacht, werd Te Water! gelaten in de maand augustus 2006 met enkele gedichten aan boord van Peter Wullen. De vloot bestaat op dit eigenste ogenblik uit twaalf sloepjes van dezelfde makelij en dezelfde reder. Ik moet toegeven dat de reder een mooi bedacht en betaalbaar vaartuigje op de markt heeft gebracht dat ook door niet-bemiddelde poëzieminnaars kan worden aangeschaft.
Te Water! maakt deel uit van Het Zinkend Schip waarin reder Ronsmans resoluut investeert na een realistische prognose en enkele nachtjes dobberen op de golven van De Zondvloed!
Ik heb vertrouwen in Fernand Ronsmans die ik al mijn hele leven lang ken zoals hij is: rusteloze fantast, outlaw schipper, die zijn jeugd bestendigt in avontuur en risico, een droom van een “wolkman” die nooit ver uit het gezicht verdwijnt, een aanklamper, een maniak in het organiseren van non-events, op wisselende tijden en op andere locaties, naar aanleiding van steeds wat anders en meestal helemaal niets, kortom: een megaboeiende homo sapiens.
Peter Wullen, over kapitein Wullen wil ik het hier hebben. Hij koos voor de naam Ithaca, bovendien de titel van een van de gedichten in het bundeltje. Ithaca is een stad in de staat New York, bekend van zijn Cornell-Universiteit, maar deze geografische noot zal Peter Wullen niet hebben gekraakt: hij dobberde rond langs de kusten van het Ionische eilandje Ithaca dat het vaderland was van Odysseus. Nu wordt het Ithaki genoemd.
Met “Mick” vaart de dichter naar Kefalonia en dan naar Ithaca waar zij een mooie tijd doormaken, ze “rollen als ogen/ van de berg Ainos”. Dit gedicht is zo erudiet dat het de “echte” gevoelens achter een rits geografische namen verbergt. Dit lijkt mij geen toeval, maar opzet: de dichter wil hier verdoezelen wat hem echt beroert, hij is bang zijn “ware” aard prijs te geven. Als ik lees dat zij “als rasechte filosofoi/ keuvelen met/ monarchus monarchus// over het inherent myceense/ van de roodbruine daimonion/op de rotsen van mazaracata” komt het gedicht over als een boodschap in een fles, als een (bewust) verloren gelegd kattebelletje.
Peter Wullen worstelt met de onmacht van de taal. Indien de woorden het niet doen, kiest hij voor namen, begrippen, ja, soms voor zelfgemaakte hiërogliefen, historiciteiten en vooral filosofische reflecties, zoals in het openingsgedicht “Kale taal”. In “Atthis & Sappho” verwoordt hij spiegel en spiegelbeeld op een treffende wijze: “twee spiegels/ /de een ademt zwaar en ondoordacht/ de ander zucht stil in een droom”.
Wat mij bovendien sterk opvalt, zijn de vele vragen, twijfels, aarzelingen die in zijn gedichten voorkomen. “Dan toch een outing?” denk ik dan. Soms zijn ze inderdaad niet helder, mooi verwoord, maar niet helder geformuleerd. Wil de dichter zijn boodschap met opzet verdoezelen? Of laat hij het aan de lezer over om het “geformuleerde” te ontcijferen?
Peter Wullen dicht in raadsels, enerzijds plaatst hij woorden in een ballonnetje, anderzijds laat hij woorden rondhuppelen als “zwangerbuikjes” die nog niet voldragen zijn. In “A design for living” schrijft hij: “kun je de wolken scheiden/ van de zon?” of “kunnen we dat ogenblik/ loskoppelen van al te grote/ emoties?” of “kun je het woord/ verdrijven van de avond?” “A design for living” is bovendien een héél mooi liefdesgedicht:
misschien mag je niet meer verlangen
dan dat ene uitgelezen moment
toen we nog bijeen lagen
en elkaar oerfect begrepen
kunnen we dat ogenblik
loskoppelen van al te grote
emoties
“Three to tango” is één van de betere gedichten uit de bundel: origineel, verrassend, het grijpt je bij de keel. De drie niveaus waarin het verhaal (het gedicht) zich afspeelt, worden subtiel door elkaar verweven tot één liefkozing. De film, “jij” en de dichter.
in een mexicaanse
film vol smog
kuste ik jouw ogen
en dan de jouwe
ik zoende je op de mond
en dan de jouwe
ik betastte je borsten,
en dan de jouwe
Uit “Metempsychose” spreekt dan weer zijn ontgoocheling. Of moet ik schrijven: zijn berustende relativering? Ik kies voor het eerste, want Peter Wullen is niet goed in relativeren, hij is te gedreven, te naïef bezeten van het woord enerzijds en anderzijds te open voor indrukken en invloeden. “Wat zou je/ niet teniet/ willen doen// mijn lijf/ van jou/ een vege kennis// leerde al lang/ dat mens/ vervliegbaar is”.
Zijn persoonlijke gedrevenheid, het vooruitstuwende ritme van zijn poëzie, zijn bewogen gevoelsleven ingebed in een wazige woordenschat, - schaarse woorden om veel mist te spuiten tussen hem en de lezer, - maken van deze bundel een voorbeeld van eenheid tussen vorm en inhoud.
Het tweede deel van de bundel dompelt ons onder in een bad van woorden die nooit worden onderbroken door lees- of woordtekens.
Proza of poëzie? Veeleer een mix van beide, met een graad van verwantschap voor wat de vorm betreft met het proza van Michiels en Krijgelmans en de poëzie van Insingel. Inhoudelijk zijn deze stukjes pareltjes van erotiek, van wulps vertoon van menselijke drift, korte stoten van ontladend geluk. Deze tekstjes lenen zich perfect voor nieuwe gedichten, met treffende beelden en vergelijkingen, zoals “je rode lippen tuiten tegen het serafijns blauw van het uitspansel voor je open raam”.
Ook in deze prozaïsche poëzie gaat de dichter introspectief te keer tegen zijn “breuk in de relatie”, tegen het lichamelijke feit dat hij “uit de boot viel als (haar) seksvriendje” en “hoe zij voor eeuwig nooit meer naar bed wou” met hem. Voortdurend heb ik de neiging om die tekstjes om te zetten in gedichten of in dichtvorm , zoals: “als een hulpeloze oude man/ raak je nooit meer van me af/ als een schot van de zon in het hart” of “je sloot een coalitie tegen de dood/ je eiste me en passant even op”.
Deze “poëtische” stukjes vallen alle op door de ritmische zegging waarmee ze op jou afkomen. Peter Wullen is hier haast even goed, zoniet beter dan in vele van zijn gedichten. Een boude uitspraak? Misschien wel, maar de tijd zal mij gelijk of ongelijk geven. Als Wullen zich de vraag stelt: “En waar is de poëzie in dit alles?”, dan smeekt hij om een appreciatie, om een bevestiging van wat hij met dit experiment wil verkrijgen: een fikse aanmoediging om door te gaan met deze “vernieuwing” die zich losmaakt van wat er al decennia leeft in het poëtisch landschap. Wullen vraagt grond om nieuwe kiemen te zaaien van een poëzie anders dan degene die mijn generatie heeft gekend en getekend.
Ithaca van Peter Wullen maakt mij blij omdat ik een jonge(re) dichter aantref die durft bakens te verzetten. Niet met de allure van een opgeblazen kikker, die zich de betere waant onder zijns gelijken, maar met de broze stem van een zingende krekel.
Indien hij zich niet laat “sturen” door zijn intellectuele bagage, maar veeleer door de spontaniëteit van zijn emoties, is Peter Wullen een wissel op de toekomst.
Peter Wullen, Ithaca, gedichten, Het Zinkend Schip,
Dit e-mailadres is beschermd tegen spambots. U heeft Javascript nodig om het te kunnen zien.
, 2006.
© Thierry Deleu
http://peterwullen.blogspot.com/