Recensie over de bundel "Liefde heeft een zachte huid"
geschreven door Thierry Deleu
Fernand Florizoone 85!
Liefde heeft een zachte huid
of hoe de meester-dichter de liefde voor zijn Ida omschrijft.
Fernand Florizoone is Koksijdes bekendste cultureel ambassadeur, hij is de dichter-nestor van de Westhoek, ik mag hem mijn vriend noemen, voor mij is hij de grootste levende dichter van de Lage Landen bij de zee. Ik besef dat dit geen objectieve instap is om zijn poëzie te bespreken en zeker niet om een recensie te schrijven over zijn recente bundel, Liefde heeft een zachte huid.
Soit! Ik wil hulde brengen aan een “mens van goede wil” die mij op zijn 85ste leert hoe je jong kunt blijven van lijf en geest. Hij is een vitalist, in zijn poëzie is de lente een pars pro toto. Hij leerde mij hoe ouderdom de bloeitijd van de geest kan zijn.
Liefde heeft een zachte huid is een bloemlezing die Fernand opdraagt aan “het meisje van de Waterdam”, zijn lieve vrouw, Ida Demyttenaere. Ook enkele ongebundelde gedichten maken deel uit van de bundel.
Zijn gedichten doen je vermoeden dat “de woorden over zijn lippen vloeien”, maar dit is maar schijn: Florizoone zwoegt, schrapt, twijfelt, vraagt raad, hij vecht met het woord, hij stelt zich niet kwetsbaar op, hij is kwetsbaar.
De keuze van zijn titels zijn zo dichterlijk mooi en zo veelzeggend, zo suggestief, zo beeldend, bv. Mijn spraak is in de rui of Rituelen van kwetsbaarheid. Zij nodigen uit tot het schrijven van een haiku.
Zijn gedichten zijn zo herkenbaar, zo identificeerbaar, enerzijds en zo verrassend, zo verrijkend anderzijds. De kernwoorden van zijn poëzie zijn gemakkelijk opspoorbaar, de dichter maakt het de lezer niet moeilijk: hij reikt hun de sleutels aan van alle kamers waar hij verblijft, hij is een open boek, een vervolgverhaal dat nooit verveelt, dat je doet meewiegen op het ritme van de natuur, de zee, de Westhoek. Kind, lente, wolken, wei, stilte, water, tijd, licht, een bos sleutels dat zijn poëzie toegankelijk maakt, maar niet alleen de dichter onthult, maar ook de mens Florizoone, de bewoner van het huis met de vele kamers.
Ik hunker naar zijn Vijfentachtigste lente, maar het gedicht blijft zoek (ook de Tachtigste lente bovendien): de dichter laat hier een woordenloos spoor van “ouder worden” achter, een eerste vorm van berusting. Dit betekent echter niet dat hij de drie drives die hem in beweging houden niet herhaalt: met het kind aan de hand blijft hij dromen, met het woord creëert hij toekomst, de dichter zingt, en ja, soms hoor je een elegische ondertoon van droefheid die hij verwoordt in avond, einder, winter.
Ik heb Fernand beter leren kennen en waarderen sinds wij aan zee wonen, in Oostduinkerke, we ontmoeten elkaar meer, we zijn graag in elkaars gezelschap, wij genieten van dichterlijke (atmo)sfeer in onze gemeente, we weten wat wij aan elkaar hebben, wat wij in elkaar appreciëren, wij zijn geen “dikkenekken”. En nog veel meer dan ik blijft Fernand “de dingen onbevangen benoemen”. Hij vertikt het eelt op zijn ziel te kweken.
Wie vanuit het binnenland (en ze zijn met velen) de Westhoek binnenrijdt, wordt eerst getroffen door de weidse Polders, door de eindeloosheid van de einder, en dan ziet hij het water dat het oog ontgrenst, de eeuwigheid is nabij, lucht, aarde en water verruimen zijn blik woordelijk, - er is geen letterlijn, - maar ook overdrachtelijk, - de geest verwijdt -, en de wisselwerking tussen beide ervaringen creëert poëzie. Fernand doet dit eigenwijs, alsof hij vanuit Engeland naar de Westhoek kijkt, alsof hij uit de hemel naar de zee tuurt. Hoe bizar verhoudt hij zich tot zijn “habitat”?
Naar de vorm brengt hij het landschap smal in beeld, alsof hij met opzet verengt om beter te zien, of om de toegankelijkheid niet te remmen door een te veel aan woorden. De microcosmos die hij schept - bij Florizoone gebruik ik zonder schroom het begrip “schepper”, - is echter breed, panoramisch, veelomvattend, meestal “bright” (een Nederlands woord vind ik niet), achter zijn verengd landschap (formeel) opent zich een onvermoede verte (inhoudelijk).
Dit is de paradox van zijn poëzie: het economisch gebruik van woorden om de weelde van het landschap te evoceren. De synthese naast het detail.
Daareven had ik het over de kernwoorden van zijn dichtkunst: het (klein)kind, de verwanten, het gezin, zijn vrouw, zijn roots. Je kunt ze onderbrengen onder één noemer: de verbondenheid. Hij wil schakel zijn. Deze verbondenheid moet je echter breder zien:
Florizoone voelt zich één met de generaties vóór hem, met de natuur, met de werkelijkheid van vandaag, met zijn lezers. Hij is de dichter van het grote verband. Deze metafysische opvatting refereert naar zijn religiositeit: religare betekent immers verbinden. Of hij ook een verband legt tussen God en de mensen, daar ben ik nog niet uit. Zijn omgaan met het Goddelijke, met het Mysterie lijkt mij zeker. Hij schrijft over het brandend braambos, over de psalmen van koning David.
Florizoone probeert het onnoembare te benoemen, een vermetele opdracht, een bijna onmogelijke taak en toch: door het gebruik van het verdichte woord kan hij een glimp opvangen van het onzegbare, kan hij een spoor ontdekken, een weg banen naar dit raadselachtig geheim dat hem intrigeert.
Hij omschrijft in woorden (die zijn wikken en wegen overleefden) de plaats waar alles zich afspeelt. Deze omschrijving is zo veelomvattend dat die plaats ver af lijkt en toch heel dichtbij, klein en toch veel groter dan je eerst dacht.
Dit effect, dit perspectief bereikt de dichter door zijn beeldspraak: hij tekent, hij schildert, hij schept, hij sluiert, hij legt een waas en onthult.
Florizoone slaagt in zijn opzet, omdat hij het onvatbare vatbaar maakt, het vluchtig schone een naam geeft, een vorm, een lichaam, een bestendigheid.
Korte gedichten, smalgedichten, de verticale dimensie, economisch verwoorde poëzie, beknopt, compact zijn de meest opvallende vormaspecten van zijn dichten. Deze vorm past wonderwel bij zijn streven naar het ontstijgen aan tijd en ruimte, het ontsnappen aan het land dat hem vasthoudt in zijn boerderijen, in het waterland, in de aanlokkelijke zang van vogels, het schreeuwen van meeuwen, het janken van kauwen.
Dit is belijdenislyriek van eerste rang. Geen postmodernisme, geen hermetische poëzie, geen nieuw-realisme of neoromantisme, maar lyriek in een uitgepuurde vorm en een wijdse inhoud.
Het dichterlijk woord is voor Fernand Florizoone het instrument waarmee hij zijn (droom)wereld gestalte geeft in klanken, beelden, in weemoed en bijna mystisch verlangen naar eenheid, één zijn met het Goddelijke, de natuur, de mensen, het land dat leeft en leven geeft, en opvallend hierbij is dat de dichter verwonderd blijft. Dit betekent niet dat hij zich nooit eenzaam voelt, of onbegrepen, maar meestal voelt hij zich gedragen door de mensen om zich heen, door zijn lieve Ida.
Ook in zijn recente bundel Liefde heeft een zachte huid is het recept van zijn mooie gedichten herkenbaar, maar sterk origineel: een eenvoudige zintuiglijke indruk uitgewerkt en gelinkt aan existentiële elementen en zingeving. Bijna alles berust in een harmonie, een evenwicht dat broos blijft, wankelt en evenwicht blijft.
Fernand Florizoone bouwde (ook door de selectie van zijn gedichten) de bundel uit tot een eigen wereld, waarin zijn stem nooit uit de toon valt, het timbre altijd dezelfde kleur behoudt, de juiste cadens.
Liefde is het overheersende thema, liefde voor de vrouw, voor het meisje dat zijn vrouw werd, voor de uitverkorene, voor de bruid, bloesemlicht in een kroon.
Op bladzijde 3 prijkt een mooie foto van zijn Ida en in het eerste gedicht Poëzie is zij vrouw en muze, zij is zijn inspiratie, de ingeving van het Goddelijke aan de dichter: de dichter vond haar tussen de zachte wimpers van het mos, zij schreef een overloze letter/van albasten tederheid/op het maanwit laken van de nacht.
Hij beschrijft hoe zij samen een huis begonnen. Hoe zij liep/langs zee en ogen/ingetogen/zonder om te zien. Hoe zij minden het bloeisel/roze schroom van minne/is als het meisje/dat haar sjaal te zingen hangt.
Hij viel voor haar speelse lenigheid, haar bezige schaduw, haar gestalte, hoe zij een wasspeld tussen de tanden/stukken was aan de draad hing, hij las haar zwierige ballade/van vrouwelijke gebaren.
In het ongebundelde gedicht Bruid (2006) tekent hij haar kort maar krachtig, vol bewondering en verwondering:
Gebruidsluierd in haar stilte
is zij de mooiste van duizend bloemen
haar ogen dauwen
hals en heupen geuren
glimlacht haar lach
zij is de stilte van duizend bloemen
het bebloemde dal van mijn hooglied.
p. 9
Of de figuratie intuïtief ontworpen wordt, is voor mij een vraag, ik zou het liever houden bij het vorm geven aan een innerlijke aanschouwing, Alleen het (aan)voelen lijkt mij intuïtief, Florizoone heeft de feeling van waaruit hij woorden sprokkelt en daarna probeert hij professioneel zijn gevoelens te produceren, te gieten in beelden, helder en toegankelijk.
Wat opvalt (of juist niet opvalt), is het zoeken naar het juiste woord, de juiste toonkleur, naar eenvoud van zegging en helderheid van beeld. Het proces dat hiervan aan de grondslag ligt, is pijnlijk hard en uiterst kritisch, de dichter kan niet tevreden zijn met het resultaat, hij accepteert het omdat hij de grens van zijn creatief vermogen heeft bereikt.
Lees hoe hij de vrouw (zijn vrouw) aanbidt, haar als een godin eert, haar als het compliment van zijn tekort, mijn gemis verheerlijkt:
Diva
Zij is
de roos in alle talen
de sleutel van het huis
van de appel de geur
diva en eva in de tuin
als het crescendo van de leeuwerik
stijgt zij in het azuur van mijn verlangen
zij is de regenboog
over mijn gemis
p . 13
Of in het ongebundelde gedicht (2007)
Zij II:
De mooiste klanken waarin ik woon
zijn de klinkers van haar naam,
zij iriseert mijn dag
en het huis waarin wij leven,
zij is het venster op de einder,
de avond van mijn jaren,
de engel in de morgen,
de moeder van mijn kinderen,
haar oogappel is mijn geluk,
ik woon in haar naam,
haar moederschap
is een akte van liefde.
p. 19
Fernand Florizoone is niet de enige dichter in de Westhoek: ook anderen schrijven poëzie op een behoorlijk niveau. Soms denk ik dat dit iets te maken heeft met het gesloten gebied van de Westhoek, tussen de IJzer en de zee, twee sterke grenzen. De mens hier is minder expansief, veeleer bezit hij een ingesloten geest. Stilaan wordt het land opengegooid, maar dit kent een traag verloop. De dichter hier is nederig, bescheiden, de mens, zijn lezer, is gevoelig voor poëzie. Dit heeft niets te maken met valse bescheidenheid, de mensen hier, in de Westhoek, zijn eenvoudig in woord en daad, zij zetten zich af tegen het erudiete, zij willen als het ware een gat vinden om de poëzie in te duikelen. De dichter hier is niet elitair, hij is allergisch voor dit woord. Geen mens of dichter springt hier op elke trein die voorbijrijdt.
Ik maak deze parenthese onder meer om aan te tonen dat er affiniteit bestaat tussen dichter en lezer indien beiden over een open geest beschikken, beter woord is: bereidheid tot aanhoren, tot meevoelen, meedenken, meegenieten van het land, de mensen, en misschien gedijen deze eigenschappen het best in een (in)gesloten gebied. Is dit de tweede paradox? De tegenstelling tussen open en gesloten, tussen grenzen en ontperken, tussen geluksgevoel en eenzaamheid, heimwee dat mij nieuxsgierig maakt/ naar wat heel ver is en hiernamaals?
Deze opportuniteiten leiden vooral bij Fernand Florizoone tot een ingetogen, verinnerlijkte spanning, die het kenmerk is van grote dichters. Zijn gedichten zijn trillingen, vibraties van ingehouden zinnelijk genot. De stilte broedt leven dat leven verwekt en in deze kringloop zoekt de dichter naar antwoorden waarvan wij weinig antwoord kennen: omzichtig laveert de dichter tussen twijfel en aanvaarding, tussen onzekerheid en geloof, tussen wat van God is en wat van de mensen.
langsheen een weg naar oeverloos.
p. 4
zij heeft niet omgezien,
zij was als een cocon
van stilte
waaruit God gesprek ontspon.
p. 5
wij zouden in dit gedicht gaan wonen
één, de aarde herbeginnen.
p. 11
zij is de regenboog
over mijn gemis
p. 13
naamloos ligt geluk te rapen
van ziel tot zee,
twee maten eeuwigheid.
p. 14
de hemel boven ons
en wij in ’t water
het watermerk van hemel.
p.16
hemel en aarde
en al wat er in is.
p. 18
is het om de liefde
dat eeuwigheid bestaat
en God
een vader en een moeder is?
p. 22
Dit is mijn weligst woord
Dat ik verbonden ben
…
Heelal
is ook in mij
p. 25
Ook de dood beroert deze dichter, maar in zijn woordkeuze beroert hij God tot clementie, tot tijd, tot liefde, hij leert ons wat essentie is: alles dat met “hebben” te maken heeft, valt weg. Het lijkt of de dood bij Florizoone een gewoon raakpunt is, dat elke ontmoeting met de dood een wonderlijk gebeuren is dat een meerwaarde in zich draagt: het diepste contact, de verbinding met het heelal.
Misschien bloeit alles nu vanbinnen,
het kleinkind en de roos
en ook de dood draagt knoppen ongezien,
p. 20
En eenmaal de dood
is er de roos
uit onze tuin.
p. 24
en God die mij heeft opgevist
die al
mijn schuld heeft uitgewist.
p. 25
thans nemen wij met de kleinkinderen
de laatste bocht der duizend jaren.
p. 26
Schakel blijven
en doorgaan,
de kinderen volgen ons
hoe wij omgaan met de avond,
hoe stilte niet bang maakt
en geduld balsem is
op krassen van ongedurigheid,
kinderen kijken
hoe wij naar de einder trekken
en hoorbaar
in hun geheugen blijven.
p. 28
Liefde heeft een zachte huid is in de eerste plaats een ode aan zijn geliefde Ida. De bundel bezit de beste liefdesgedichten ooit geschreven in zo weinig woorden en zo veel passie. In het begin van het essay somde ik de kernwoorden op van Florizoones poëzie: kind, lente, wolken, wei, stilte, water, tijd, licht, en ik vergat liefde, zijn recente bundel is één liefdeslied, een ode aan zijn muze (en ik weet dat zij ook bij het schrijven van zijn gedichten een belangrijke rol speelt).
Liefde heeft een zachte huid is het allermooiste liefdesgedicht, omdat het niet faalt in het beschrijven ervan, omdat het de allerdiepste gevoelens raakt, omdat de dichter het niet van de daken schreeuwt maar in de oren fluistert. Deze dichter is Fernand Florizoone en zijn muze heet Ida Demyttenaerre.
Zachte huid
Als het regent
als het waait
schoonheid hangt in een boom
zaterdag speelt op een groene weide
en een kind is mooier dan de maan,
twee mussen in een pluimennest
maken de vilten hoed van mei,
wol van het schaap
wol van mijn dorp
en zij,
liefde heeft een zachte huid.
p. 15
Op magistrale wijze reflecteert de dichter over wat poëzie voor hem betekent, maar hij valt hiermee zijn lezer niet lastig, deze laatste krijgt het eindresultaat, de vrucht van zijn gevecht met het wit van het papier.
Dichten is voor Florizoone een trip, een reis, een tocht vanuit de buitenwereld naar de binnenkant van zichzelf en hij maakt van dit reisverhaal een ode aan zijn habitat in het algemeen en aan zijn vrouw in het bijzonder. De wijze waarop hij dit doet, onderscheidt zich van de overenthousiaste verteller: Florizoone probeert zijn gevoelens te beheersen, hij probeert vat te hebben op de emoties die hij (be)noemt.
In Liefde heeft een zachte huid creëert Fernand Florizoone een sacrale sfeer en in deze sfeer heeft hij lief en wordt hij graag gezien.
Thierry Deleu
Fernand Florizoone, Liefde heeft een zachte huid, een verzameling gedichten t.g.v. van de tachtigste verjaardag van zijn echtgenote Ida, 26 september 2008, eigen beheer
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER