Recensie, geschreven door Karel Wasch, over de bundel
In het vlees
gedichten
Roelof ten Napel
Het is mij, arme recensent, niet vaak overkomen dat ik een bundel gedichten van 208 bladzijden mocht ontvangen. Het eerste del van de bundel omvat 155 pagina’s gevolgd door een aantal bladzijden beginregels en dan komt het tweede deel: Het uitschot II Iskariot, waarna nog – heel plastisch – een aantal zwarte bladzijden (Judas Iskariot was één van de 12 discipelen, maar hij verraadde Jezus), één sonnet en een dankwoord. Het is duidelijk: We hebben hier te maken met een jonge (1993) eigenzinnige dichter, die grote thema’s niet schuwt. En laten we maar eerlijk zijn, daar heb je de nodige ruimte bij nodig.
De sonnetten uit het eerste lijvige gedeelte van de bundel zijn eigenlijk helemaal geen echte strakke gedichten in de traditie. Ten Napel laat zich kennelijk niet in een keurslijf dringen:
Sonnet XLVI
god heeft een bleek lot op mijn hoofd gelegd
en mijn gelaat zwaar gemaakt,
hij heeft mijn handen gevuld
met een werk dat ik niet voltrekken kan,
mijn geboortegrond omgeploegd
en mij mijn heimwee afgenomen-
god nam mijn schouders
en hij brak ze, de ene, de andere-
brak alles wat hem dragen kon,
mijn handen, mijn schouders, mijn hoofd,
tot hij wel moest neerstorten
door mijn lichaam heen, en door de grond,
waarin hij nu verdwenen is, verteerd,
door inmiddels verrotte wortels
Het is duidelijk, de dichter heeft met het godsbeginsel nog een rekening open staan. Hoewel hij laatst in een interview verklaarde dat ‘de vraag of God bestaat, er niet meer toe doet,’ worstelt hij in dit krachtige gedicht nog met diezelfde God. De God, die een bleek lot op zijn hoofd heeft gelegd. Een God zonder inhoud, maar met de zwarte zwaarte van een oudtestamentische bijbel. De God, die zelfs ‘zijn schouders heeft gebroken.’ Kortom de last van deze God was hem te zwaar. Hij eindigt met te zeggen dat de God verteerd is door de grond en daarin is verdwenen. Dat is nogal wat. Maar het is duidelijk een afrekening. Hoe zwaar kan het afleggen van geloof wel niet zijn.
In het tweede dunnere deel van deze lijvige bundel: II Het Uitschot: Iskariot, gaat de dichter na wat Judas allemaal heeft aangericht. Hij kruipt in de huid van deze bekendste verrader van de geschiedenis. Zoals in het gedicht:
ik zag hem aan het kruis,
ik stond in de verte:
en zag zijn bebloede kroon, zijn bebloede hoofd.
ik zag een gebeurtenis, waarvan ik niet goed wist
in hoeverre die mijn schuld was, een lichaam
waarvan ik niet goed wist in hoeverre het mijn schuld droeg,
tot ik hem hoorde roepen
vader, vader
hij riep om zijn vader,
eindelijk eens niet voor ons, maar
voor zichzelf.
vader, waarom
heb je me verlaten?
en het werd donker,
overdag, urenlang donker, mensen schrokken
er dwaalden doden rond, en ik
begon te twijfelen of ik zelf wel leefde. het werd donker
en het was alsof het me opborg, die zekerheid
van niets.
een van god verlaten mens aan hout.
alles niets meer dan een spook, dan spoken. ik wou
dat het bleef, dat ik daar bleef, en dacht
dat ik hem verraden moest
omdat ik met de eenzaamheid kon leven. ik heb wel eens gedacht
dat ik niet verstoten ben,
en er geen duivel in me huist.
maar dat hij inzag dat ik geen redding nodig had
niet omdat ik niet verloren ben,
maar omdat ik daar, waar ik verloren ben,
wel leven kan.
schuld of niet.
ik zie het huis van mijn vader, de akker
van mijn vader voor me, en weet nog goed
hoe ik tussen het graan ging staan, zo ver
van het huis
dat ik niet zeker wist
of ik mijn moeder horen zou, als ze zou roepen-
kom, het wordt donker, kom thuis.
daar, aan de rand van mijn moeders mogelijke roep
bad ik bij mijzelf-
hier ben ik, en het wordt donker, ja, maar
ik voel me goed, moet ik echt weg?
kan ik niet even nog, kort nog, wachten
tot het donker donkerder wordt?
en mijn lichaam kalm kan worden, alle onrust
in mijn ogen achterblijven kan,
waar ik niet ben
achterblijven
tussen al het graan.
Een gelaagd vers over Judas. Hij is getuige van de kruisiging van Jezus. Hoort de bekende uitroep van deze Messias en hij gelooft toch dat hij het verraad moest voltrekken. Er is geen spijt in hem, maar later, zo gaat het verhaal zou hij dan toch zelfmoord plegen omdat de hogepriesters zijn geld niet aanvaardden. Knap zoals Ten Napel deze schokkende gebeurtenis een menselijk gezicht geeft. Mooie gedichten van een talentvol dichter.
Roelof ten Napel( 1993) is dichter en schrijver. Zijn poëziedebuut, Het woedeboek (2018) werd voor diverse prijzen genomineerd. Eerder verschenen van zijn hand Constellaties (2014) en Het leven zelf (2017). De auteur ontving voor het schrijven van dit boek een projectsubsidie van het Nederlands Letterenfonds.
ISBN 9789048853571| paperback | 208 blz.| Uitgeverij Hollands Diep | januari 2020
© Karel Wasch 12 februari 2020
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER