De verhouding
II.
De minnaar
Van alle minnaars de namen
de bontkraag, de lach van de sneeuw
de wijdbeense stand op aarde
de zichtbare winterse adem.
Van alle minnaars de tekens
gij nabije, gij schoonhese spreker
onbegrepene, fluwelen steen
met uw mooie mond van begeerte.
Moeiteloos heeft zij u doorkeken
tot op het bot en het been.
Aleidis Dierick
uit: Gedichten 79, een keuze uit de tijdschriften,
Willy Spillebeen en Hubert van Herreweghen
Davidsfonds - Leuven