Leestafel heeft toestemming tot 1 november 2019 van uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep om onderstaande gedichten op Poezie-leestafel.info te plaatsen. Zie ook:
http://www.jcbloem.nl (in aanbouw) http://www.dbnl.org-BloemNedWeb-Bloem
Zondag De stilte, nu de klokken doven, Wordt hoorbaar over zondags land En dorpse woningen, waarboven Een schelpenkleurge hemel spant De jeugd keert weer voor d' in gedachten Verzonkene, die zich hervindt Een warm, van onbestemd verwachten, In zondagsstilte eenzelvig kind. En tussen toen en nu: 't verwarde Bestaan, dat steeds zijn heil verdreef; De scherpe dagen, waar de flarde Van 't wonde hart aan hangen bleef. Niet te verzoenen is het leven. Ten einde is dit wellicht nog 't meest: Te kunnen zeggen: het is even Tussen twee stilten luid geweest.
J.C. Bloem opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
De Dapperstraat Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen. Geef mij de grauwe, stedelijke wegen, De’ in kaden vastgeklonken waterkant, De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand Door zolderramen, langs de lucht bewegen. Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Het leven houdt zijn wonderen verborgen Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat. Dit heb ik bij mijzelven overdacht, Verregend, op een miezerigen morgen, Domweg gelukkig, in de Dapperstraat. J.C. Bloem Verzamelde Gedichten Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
Dichterschap Is dit genoeg; een stuk of wat gedichten, voor de rechtvaardiging van een bestaaan In ‘t slecht vervullen van onnoozle plichten Om den te karigen broode allengs verdaan? En hierom zijn der op een doel gerichten bevredigende dagen mij ontgaan; Hierom blijft mij slechts zelf en lot betichten in ‘t zicht van ‘t eind der onherkeerbre baan. van al de dingen die ‘k droomen zocht Erger: van alle, die ik wel vermocht, Is, nu hun tijd voorbij is, niets geworden En ik kan zelfs niet, als mijn onbevreesd erkennen mij verwijst naar de verdorden, Aanvoeren: maar mijn bloei is schoon geweest. bron: Sintels Uitgever: A.A.M. Stols, Den Haag opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
November Het regent en het is november: Weer keert het najaar en belaagt Het hart, dat droef, maar steeds gewender, Zijn heimelijke pijnen draagt. En in de kamer, waar gelaten Het daaglijks leven wordt verricht, Schijnt uit de troosteloze straten Een ongekleurd namiddaglicht. De jaren gaan zoals zij gingen, Er is allengs geen onderscheid Meer tussen dove erinneringen En wat geleefd wordt en verbeid. Verloren zijn de prille wegen Om te ontkomen aan den tijd; Altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart, altijd. J.C. Bloem Uit: Het verlangen 1921 opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
Het huisje in de duinen Muurbloemen bloeiden voor het lage raam. Het late middaglicht was warm en bronzen, en de ongerepte stilte klonk als gonzen van vele kleine vleugelen te zaam. En achter het beschutte, kleine huis verhieven zich de wit-geblaakte duinen: een strakke hemel stond boven hun kruinen; haast niet te horen was het zeegeruuis. Hier scheen de macht van 't onheil te vergaan, één ogenblik. Hier scheen 't geluk bereikbaar, de lome druk der daaglijksheid ontwijkbaar binnen de grens van een beperkt bestaan. Welke is die mensen ingeschapen drang, die geen vervulling duldt van het begeerde, maar altijd van hun zwakke harten weerde, waarnaar zij joegen, heel hun leven lang ? J.C. Bloem Verzamelde Gedichten Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
|
In Memoriam De blaren vallen in de gele grachten; Weer keert het najaar en het najaarsweer Op de aarde, waar de donkre harten smachten Der levenden. Hij ziet het nimmermeer. Hoe had hij dit bemind, die duistre straten, Die atmosfeer van mist en zaligheid, Wanneer het avond wordt en het verlaten Plaveisel vochtig is en vreemd en wijd. Hij was geboren voor de stille dingen, Waarmee wij leven - maar niet even lang - Waarvan wij 't wezen slaken in ons zingen, Totdat wij zinken, en met ons de zang. Het was een herfst als nu: de herfsten keren, Maar niet de harten, na hun korten dag; Wij stonden, wreed van menselijk begeren, In de ademloze kamer, waar hij lag. En voor altijd is dit mij bijgebleven: Hoe zeer veel stiller dood dan slapen is; Dat het een daaglijks wonder is, te leven, En elk ontwaken een herrijzenis. Nu weer hervind ik mij in het gewijde Seizoen, waar de gevallen blaren zijn Als het veeg zonlicht van een dood getijde, En denk: hoelang nog leef ik in dien schijn? Wat blijft ons over van dit lange derven, Dat leven is? Wat, dat ik nog begeer? Voor hem en mij een herfst, die niet kan sterven: Zon, mist en stilte, en dan voor immermeer. J.C. Bloem opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
Het kerkhof aan het meer Een klein rond perk, met weinge witte stenen; Hier zijgt de tijd, een vege zwaan,terneer. Erachter dampt,door grijze zon beschenen, Een gelukzalig lentemeer. Daar rusten,na het enkelvuldig leven Van eeuwoud werk in weide en stal en schuit, De eertijds ontslapenen in deze dreven Van hun gelijke daden uit. En als de voorjaarswind de lege kruinen Doet beven van de' onheuchelijken nood Tot bloeien boven woekerende puinen, Suizelt de onsterfelijke dood. J.C. Bloem opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
De Gelatene Ik open het raam en laat het najaar binnen, Het onuitsprekelijke, het van weleer En van altijd. Als ik één ding begeer Is het: dit tot het laatst beminnen. Er was in dit leven niet heel veel te winnen. Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer, Als men zich op het wereldoude zeer Van de miljarden voor ons gaat bezinnen. Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd Hunkren naar onvergankelijke beminden, En eenzaamheid is dan gemis en pijn. Dat is voorbij, zoals het leven haast. Maar in alleen zijn is nu rust te vinden. En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn. J.C. Bloem opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
Aanvaarding Toen ik jong was, bestond ik in vormen Van het leven dat komen zou: Een vervoerend de wereld doorstormen, Een lied en een eindlijke vrouw. Het is bij dromen gebleven; Ik heb, wat een ander ontsteelt Aan het immer weerbarstige leven, Slechts als mogelijkheden verbeeld. Want ik wist door een keuze verloren Ieder ander verlokkend bestaan. Ik heb dan ook niets verkoren, Maar het leven is voortgegaan. En het eind, dat ik wilde ontvluchten, Is de aanvang gelijk, die het had: Onder Hollandse regenluchten, In een kleine Hollandse stad. Ingelijfd bij de bedaarden Wordt het hart, dat geen tegenstand bood. Men begint met het leven te aanvaarden En eindlijk aanvaardt men de dood. J.C. Bloem Uit: Sintels Den Haag, Stols, 1945 opgenomen in 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
De nachtegalen Ik heb van 't leven vrijwel niets verwacht, 't geluk is nu eenmaal niet te achterhalen. Wat geeft het? - In de koude voorjaarsnacht Zingen de onsterfelijke nachtegalen J.C. Bloem uit: 'Verzamelde gedichten' Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep
|