Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Benno Barnard

Leestafel heeft toestemming van
Benno Barnard om zijn gedichten
op de Leestafelsite te plaatsen


 
Het meer in mij


Het meer in mij vloeit uit in een ander meer,
beneden voort. Het is niet vergelijkbaar groot.
Het is een woord, waarvan de diepte anders is.
Je kunt erin verdrinken, maar je gaat niet dood.

Zijn oorsprongen verwisselbaar? Alles stroomt
ook naar boven, want wateren zijn van hun bron
al evenzeer de bron. Begin dat nooit begon.
Eeuwig is er een rivier,niets blijvends, tussenin.

Mijn meer is niet beneden. Beneden reflecteert
de zon, de schittering van het verleden. Je naam,
in water opgeschreven, vervalt nog niet daarom.


Benno Barnard
Uit: Het meer in mij
De arbeiderspers 1986

 
Watou


Ik, die de zon als een gouden horloge las
en de grote ogen van Homerus geloofde
en verlangde uit te stijgen boven
dat dorp, de bossen van de wereld en mijn dood,

sta nu tussen de dichters, de opgewonden
standbeelden, nog een en al enkelvoud
in onze versteende kleren, nog helemaal koud
van drank ondanks de septemberochtend,

te poseren in burger, op de binnenplaats
van een vreemd West-Vlaams hotel. Haast
is het twaalf uur: neem onze foto, mevrouw,
verlos Herman, Eddy, Remco en mijzelf
van de tijd die zo dringt. We moeten weg.

we moeten weg van Watou naar ons werk,
onze sokkels overlatend aan doden en vogels,
zoekend naar auto's, Antwerpen, woorden.


Benno Barnard
Uit: "De schipbreukeling"
Uitgeverij Atlas 1996

 
Visser 50 v. Chr.


Wat deed ik anders aan de rivier
dan fuiken uitzetten, luisteren naar oude
bloeddoorlopen verhalen, grommende
in haar binnendringen en een gouden
zoon voor na mij maken?

Goed, dat was vroeger.
Maar het was deze oever, waar het gebeurde
dat ik bij maanlicht, onder het knopen
van netten, tegen het bosrijke donker daarginder
iets wonderlijks mompelde,

iets dat ik zelf niet begreep -
over een roerdomp bijvoorbeeld, en niet over helden.
Wat was het? Waar kwam het vandaan? En waarom
zocht het mijn mond, de mond van een man
in een simpele boot

op de Schelde?
Ik luisterde naar onze exegeten, maar zonder te weten
of ze de drassige aarde wel konden verklaren.
Ik geloofde nooit dat we ooit kathedralen en zo
zouden gaan bouwen.

Begrijpt u me rustig verkeerd.
In een bocht van de grote rivier
heb ik een zoon mogen maken
en hem in het dampende zonlicht der vroegte
mijn knopen geleerd.


Benno Barnard
Uit: De werkeloze doden
Atlas 1999

 
Moedertaal
In memoriam Christina Van Malde (1919-1995 )


U hebt het witte gezicht van de melk
die ik dronk in het huis aan de Amstel
waar ik geboren ben.(Zeker paste Parijs u
nog in de lente, maar de zomer barstte uit
uw deux-pièces, het werd november; en nu
vulden regen en schemering de ruit:
een negentiende eeuw legde haar blanke hand
op mijn leven.) Mama, ik weet het wel,
ik was een boze bloem met een roze kelk
en ik ben niet veranderd. Ik ben iemand, niemand,
Nederland.
En nog altijd zuigt mijn grote mond
op de consonant die ik zo lekker vond,
nog altijd is mijn oudste klinker een en al verbazing
over mijn gulzigheid en mijn verzadiging.
Ik zal mijn hele leven melk hebben gegeten.

U herinnert mij aan dingen die ik nooit geweten heb.
U maakt rijmpjes, zoals vroeger, en vangt mij in het web
van Sebastiaan.
Vandaag was u weer mijn gouvernante met het knotje:
vandaag hebben we redelijkheid, zedelijkheid,
de vlucht der vogels en een beetje God gedaan.

Pas hier in Antwerpen ben ik van u gaan houden
als een verloofde met blauw geslagen ogen
en het hart van een leeuwin. Vaak zit u aan de bar
te babbelen, maar zijn uw naakte benen in elkaar
verstrengeld
om het kleine roofdier te beschermen...Ik slik
uw diftongen als ouwels en noem u Lieve,
want iemand moet u zonder ironie zo noemen;
ik neem u
mee naar huis en hoor in mijn slaap uw onzekere hakken
op de glanzende honingraat van de kasseien.

U bent Katinka genoemd door mijn later vader.
U bent mijn moeder die niet naar mij luistert,
maar praat dat het gedrukt staat op mijn muren.
O dode moeder,
morgen is er weer een nacht waarin ik opschrijf:

ik ben niet alleen van mijzelf.


Benno Barnard
uit 'De schipbeukeling'
uitg. Atlas. 1996
 

 


Foto met mij.



Zo zat je vaak. Je hand knijpt in de leuning
tot het bot, alsof je zoekt naar het gevoel
dat in je eigen arm ontstaat. Je grondvesten
een stoel, die jou natuurlijk niet begrijpt.

Ik til een glas tot halverwege, dat ik al
was het leeg niet eens kon legen. Een paradox
weegt in mijn lijf, zodat ik niets meer goed kan
maken en niet praten en maar zitten blijf.

Je kijkt verwoed naar voren. Het is blind
in je ogen, het is de zon die verkeerd staat.
Naar binnen toe ben je bang. Voorgevoel. Vrouw
naast man. Stoel naast stoel. Je lacht te laat.

Ik droom ervan. Een hand waarin je hart slaat
houdt me tegen. Blijf, blijf. Pulseren wordt
mijn enige bewegen. Je blijft doordat je gaat.


Benno Barnard
uit 'Het meer in mij'
Arbeiderspers ' 1986

 

Gregoriaans.
Voor Herman De Coninck, 50



Dichter, we moeten praten. Het is toch
februari, de maand waarin ik ben verwekt,
waarin jij bent geboren? En Antwerpen,
dat slaapt en in een vrouwelijke schoot
zijn kinderen en dronkaards draagt,
draagt ook ons beiden. Dichters zijn wij,
en de gelegenheid schept ons.
Zeg mij dan
of dit alles is, of dit onze muziek
moet zijn, dit dichterslatijn over de dood
van niemand en van iedereen, Herman-
en als ik luister naar de Amerikalei
en een sirene hoor zingen over ons hart
en niet weet wat het is: zeg het mij dan.

' Wachten tot je vijftigste.
Dan krijg je dit soort gedicht.'

Dichters zijn wij, die een andere man
in onze gregoriaanse spiegel aanzien
en hem scheren.
De telefoon wacht
op zijn meubel. Regen vult de winternacht,
wind rukt aan een raam dat open moet,
bedaart, gaat liggen, zwijgt, zwijgt en voedt
de stilte. En de stilte is bij ons,
en de stilte is ons.

Dichters zijn wij,
baarlijke engelen, de hemelen mengend
door onze herinnering, en de hel, de hel
door een halve eeuw.

Pratend met onszelf
denk ik: het ga je verdomme goed.


Benno Barnard
uit ' De schipbeukeling'
uitg. Atlas, 1996

(Geschreven voor de 50e verjaardag
van Herman de Coninck)