Poezie-Leestafel heeft toestemming van Aleidis Dierick om enkele van haar gedichten op de Leestafelsite te plaatsen.
De verhouding II. De minnaar Van alle minnaars de namen de bontkraag, de lach van de sneeuw de wijdbeense stand op aarde de zichtbare winterse adem. Van alle minnaars de tekens gij nabije, gij schoonhese spreker onbegrepene, fluwelen steen met uw mooie mond van begeerte. Moeiteloos heeft zij u doorkeken tot op het bot en het been. Aleidis Dierick uit: Gedichten 79, een keuze uit de tijdschriften, Willy Spillebeen en Hubert van Herreweghen Davidsfonds - Leuven
De bron heeft een gezicht I (dorp) Wie nooit alleen reed urenlang door duisternis en mist in januari met in haar nek de ringslang angst zag nooit het woord genade. Een witte boom. Een dier van dons. Een kilometerpaal met cijfers. Wegwijzers. Bijna grijpbaar soms een versregel. De glans van vijvers. Het plein van dit vergeten dorp door tuig van Rome ingenomen. Een legerkamp. Een vesting op de rots. Winter. Niemand wil hier wonen. Aleidis Dierick Uit: Het land van de vijand Gent, Poëziecentrum, 1989
Thuiskomen is een tuin. Met vogels. Thuiskomen is een tuin. Met vogels. Met muntekruid tot de rand toe gevuld. Een duif vliegt porceleinblauw over in een klapwiegend ongeduld. De bomen kalkwit langs de muren, verwilderd. Distels staan in zaad. Grasvinken in verborgen polken. Dit wist zij steeds: de tuin bestaat. Het perk vol zijden pluimgewassen, kamille, wilde weegbree, merels op het grind, het onkruid hoog, blond stof op terrassen. Een enkele maal staat men van vreugde blind. Aleidis Dierick Uit: Een zomer voorzien Orion Brugge 1977
Een taai restant Nooit was je zo zwaar. En zo mooi. Met ogen van lichtgroen water. Je vleugels ontplooid. Voorbij voorbij aan de laatste vader. In de morgen de woede doorstaan. De walg die omhoog kwam spoelen. 's Nachts door het zeewier gegaan. Het hoen van de wanhoop zien broeden. Zo moedig gestreden. Genoeg genoeg om de dans te ontspringen. Om straks in vijandig land jezelf als een parel te vinden.
Aleidis Dierick uit: 'Het land van de vijand', Poëziecentrum, Gent 1989.
Maart
Lamium purpureum paarse dovenetel staat in de zwarte tuin en bloeit staat aan een voorjaar van water vergeten een hard verleden. Wind uit het zuiden plotseling zichtbaar het nieuwe gras plotseling horen de vogels zwermen laag over herkennend hun nesten en holen. Niet weggeweest uit uw tuin beminde de winters als sneeuw gesmolten zwijgzaam geweten de purperen netel teder de taal van vriendschap.
Aleidis Dierick uit: Gedichten voor een man Orion/Gotmer, Brugge/Nijmegen,1978
|
september Avond en het water dichtbij het landschap lichter en vlakker achter zachte dijken van klei 's nachts houden de bomen mij wakker. En bossen vol beken en netels luid roepen de kuise fazanten mij tegen de merels fluiten dagen bijeen tot een uur vol ruisende regen. Diep in het bos het water dichtbij in het dof gekuch van de lichters het najaar dagelijks dichter angst werpt het anker in mij. Aleidis Dierick uit: Gedichten voor een man Brugge/Nijmegen, Orion/B.Gottmer, 1978
De dagelijkse doodsangst VI De vrouw is een kostbaar dier. Met veren getooid met sabel. In triomf gevoerd door de straten. Aan haar keel een zwellende parel. De vossen vergast vergiftigd gebeten door honden verscheurd. In hun leger door jagers verzopen. Op het scherp van de snede de ren door de zomer. Vakkundig de man. Volleerd. Een langzame doder. Aleidis Dierick uit: Het land van de vijand, Poëziecentrum, Gent 1989
De aarde Soms houd ik alleen van de aarde van dieren niet, niet van mensen van het hete zand, van het hevige van grasland 's avonds, van heide. O aarde ik duik u aan scherven ik zink in uw zuigende waters ademloos stijg ik later naar een blindmakend landschap van zon. Aanvaard mij in hooi in papavers in zaden in kruid wil mij bergen als ik schreeuw om die één om wie ik zonder genade moet werven. Aleidis Dierick uit: Blauwdruk voor een vriendschap, De Bladen voor de Poëzie, 1981/2 Orion, 1981
Tederheid zal ik u noemen Gij maakt mij wilder wilder dan gras en bloemen, ik die al wilder dan water ben hoe zal ik u in mijn hartstocht noemen u die ik nauwelijks ken. Zal ik u lief en beminde noemen in hoeveel namen vloeit gij mij uit nooit stond een zomer zo te bloeien in al zijn linden in al zijn kruid. Hoe zal ik u in mijn kamer noemen als gij schreiend uw mond drukt aan mijn huid als gij stamelend man wordt in al uw zoenen tederheid zal ik u noemen.
Aleidis Dierick (° 1932) uit: Gedichten voor een man , Orion, 1978
Vernissage of de tuin bestaat I Nu wordt het water hoorbaar in de stilte. Zo was de regen vroeger aan het raam toen ik een kind was en, bij bomen woonde en als de vossen was, heel blond, en zonder naam. De wortels groeiden glanzend uit de duinen, de zomers rijgden zich als kralen aan elkaar, ik viel verrukt een ander lichaam tegen in helder water, de bodem stil en klaar. De vennen blonken donkergroen en vonkten lang voor het onweer losbrak op de hei. Geluk is drijven in voorzichtig water, de regen over ons groen als de wei. Aleidis Dierick Uit: Al die zalige zomers een selectie uit het dichtwerk van Aleidis Dierick (Uitgeverij P, 2005)
Vernissage of de tuin bestaat VIII o Jong zijn. Kleine borsten hebben, zien hoe verlegen plots de jongens staan. Een nieuwe innigheid die kwelt en zoet is. Pianoles, de leraar en de maan. De zomer anders, alle geuren anders, de stad een landkaart, 's zondags appeltaart, sigarengeur als er nog laat bezoek is, bevlagde boten, trékaken op de vaart. En lezen. Donkere wetenswellust, geheime tover van het wondere woord, heel eenzaam in een heel stil huis zijn. Gedichten lezen. Tot men namen hoort. Aleidis Dierick uit: Een zomer voorzien, Orion, Brugge 1977
Reageren op deze gedichten? klik HIER
|