Bulgaarse dichteres die al vele jaren in Belgie woont. Geboren op 1 mei 1951 in Aleksandrovo (Bulgarije). Panojotova (klemtoon op "jo") week uit naar Vlaanderen en werkte daar haar studies in de Slavische filologie af. Sinds 1980 doceert ze Bulgaarse taal- en letterkunde aan de universiteiten van Gent en Leuven. Aanvankelijk dichtte ze in het Bulgaars, nadien ook in het Nederlands.
Leestafel heeft toestemming van uitgeverij Standaard/Manteau én Maja Panajotova om deze gedichten op de Leestafelsite te plaatsen.
Laatste opdracht Je verliest me, mijn liefste, verliest me, zoals een vrouw in de weer met de was haar gouden ring verliest. Je zult me zoeken in het schuim van woorden, ogen en gezichten, maar ik zal blinken ergens op een vreemde plek. Je verliest me, mijn liefste, verliest me, zoals de jager de tere ree verliest, als hij haar dode lichaam heeft. Je zult me zoeken in het bos van herinneringen en gebaren, maar ik zal ergens kwijnen in de dichte schaduw. Je verliest me, mijn liefste, verliest me, maar jij bent mijn land en mijn zee, Ik zal je zoeken, ver, in vreemde landen, omdat ik twee keer bannelinge ben. Je verliest me, mijn liefste, verliest me. Maja Panajotova uit: Sofia blijft een mysterie Houtekiet Antwerpen 1988
Lees de uitleg geschreven door Lambert Wierenga
Landschap van een man Van achter het slakje van zijn oor dalen mijn handen geestdriftig af langs de gladde glijbaan van zijn rug, houden halt op de twee warme broden en weten niet meer wat te doen: er een stukje afbreken of afbijten? Het ruikt hier naar mannenvlees, denk ik, op weg naar Klein Duimpje, maar ik ontmoet de Reus. Hij zet me op zijn ovalen schouder, tevreden omdat hij de menseneetster vond. Ik leg mijn oor op zijn borst om de richting te bepalen: ik hoor het hoefgetrappel van zijn hart; triomfantelijke kreten weerklinken bij de levenschenkende bron. In de vallei van zijn hals leggen mijn handen zich te rusten. Maar mijn lippen slenteren verder naar de krater van zijn lippen, wachtend op de uitbarsting van de vulkaan. Langs de kam van zijn elegante neus kom ik bij de voet van zijn voorhoofd. Daar is de ziel beginnen te kijken. Daar, achter zijn voorhoofd vertakken zich zijn gedachten en dragen bloemen. Daar, achter zijn voorhoofd, rijpen de zoetste vruchten van mijn zomer. Maja Panajotova uit : Verzwegen alibi 1983 Manteau
|
MoederIk kom terug naar huis. Ik loop traag de trappen op en adem in...Ik wil opnieuw het dunne wolkje ruiken van de soep, bereid voor mij. Ik wil aanbellen en horen hoe jij naar de deur gelopen komt, zien hoe die opengaat en voor mij de ogen stralen van een heilige. Ik wil je gouden tand zien blinken wanneer je lachend uitroept : - Kom binnen meisje! Mijn lieve, mijn prachtige moeder! Vandaag heeft de bruine aarde jouw bruine ogen uitgewist. En de spin van de grote leegte heeft in jouw haar zijn web geweefd. Ik word alleen verwelkomd door een jaren oud verdriet. Jij wacht op mij op de heuvel je ogen zijn donkere viooltjes, je armen - dun, groen, uitgestrekt om mij te omhelzen... Maja Panajotova Uit: 'Verzwegen alibi', Manteau, Antwerpen, 1983
Antwerpen Ik was dertien toen ik dit droomde, in het begin van de herfst, bij mijn grootmoeder in Aleksandrovo. Ik bevond me in een onbekende straat. De huizen stonden zij aan zij, als om zich aan elkaar te warmen. De daken staken in de hoogte als hoeden van middeleeuwse dames. De mat-gekleurde vensterruiten, gevat in loden raampjes, trilden. In de lage grijze nevels smolt de suikeren toren van een kathedraal. Het gelui der klokken vulde, mét de regen, de smalle straten en de pleintjes. Mannen met gezichten als van Albrecht Dürer liepen voorbij; hun baarden hielden de druppels vast als struikgewas. Boven bloemen en groenten en vogels schreeuwden handelaars met rode wangen rauwe tweeklanken en schurende g's. Toen kwam ik bij een kerkhof. Tussen de stenen engelen las ik op één van de verweerde zerken mijn eigen naam. Zo ver van ons huis in Aleksandrovo. Toen was ik voor het eerst in Antwerpen. Maja Panajotova uit: Verzwegen alibi, Manteau, Antwerpen 1984
Zadoesjnitsa Op het dunne blad van een treurwilg drijf ik traag over de wateren van Schelde, Zenne, Nete, Leie... Het blad is smal, maar ik maak plaats voor mieren, vechtend voor hun leven, voor vermoeide bijen, oude vlinders, voor zielen van verdronken dieren, voor zielen van verdronken kinderen, in Schelde, Zenne, Nete, Leie... Zo drijven we dan met zijn allen onbevreesd voor regen, droogte, voor het ijs en voor de sneeuw altijd verder naar de wateren van Stroema, Mesta, Jantra, Jana... Tussen het riet, op bolle stenen, wachten de voorouderlijke zielen en een wit libelletje - mijn moeder! - vliegt naar me toe om me toe zoenen, ginder aan de snelle wateren van Stroema, Mesta, Jantra, Jana... Maja Panajotova Uit: 'Verzwegen alibi', Manteau, Antwerpen, 1983
|