Vroege vogels Ik dicht graag ’s nachts. Maar nu is het al laat en ik word te duf voor rijm en metafoor. Een schrille toon, dan breekt het schallend door: het zangkoortje van ijdele castraten. Een merel zingt een melodietje voor, een tweede bootst het na zonder hiaten en componeert tot slot zijn eigen maten. Arpeggio’s, trillers: wat een kletsmajoor. Een dwarsfluitist ’s nachts zou men koppensnellen maar voor de vogels hangt men pindaslingers en luistert dwepend naar hun decibellen. Waarom toch? Als ik de tv aanzet en een artiest fluit net zo op zijn vingers, dan zap ik haastig naar een ander net.
Patty Scholten Uit: Ongekuste kikkers uitgeverij Atlas 1997
De poetsvis Een natte vlam, een vonk, geel-blauw gekleurd: De vis met tomeloze schoonmaakdwang. Alles moet schoon. Het is er een gedrang van grote vissen wachtend op hun beurt. Zelfs voor een haai of rog is hij niet bang. Hij is dompteur en zwemt hun bek in, speurt naar etensresten, al wat hen besmeurt. In trance keert het beest hem de andere wang. Ik ben zo’n poetsvis. Ieder nieuw gedicht waarin ik steeds mijn innerlijke stem toon, wordt eindeloos gepoetst en doorgelicht. Ik zwem langs het gedicht en neem een hapje, spuug het weer uit; verkeerde klank of klemtoon. Ik ben geen snelle dichter dus, dat snap je.
Patty Scholten Uit: Een tuil zeeanemonen. Uitgeverij Atlas, 2000
Het pad Verliefdheid is: het vreemde pad betreden waarbij geen richting staat. Wel paddestoelen die waarschuwen voor drijfzand, modderpoelen. Fata morgana's dienen strikt gemeden. Je draagt een rugzak van het merk 'Verleden', die zich bij elke stijging zwaar doet voelen. Een helder beekje om bij af te koelen. Straks komt een uitspanning: 'De Hof van Eden'. Het pad geurt naar jasmijn en oleander. Alleen heb ik de goede bril niet op (deze is rozekleurig voor de fop). Maar je loopt niet alleen. Er is een ander, net zo begoocheld en verdwaasd als jij. Het pad verbreedt zich: je loopt zij aan zij. Patty Scholten Uit: De Tweede Ronde jg. 25 (2004) 3 (herfst), p. 73
Flos Susannae* De mooiste vlinder is de orchidee. En deze vlinder, in de vlucht gevangen, voorgoed aan blad en stengel opgehangen, is hagelwit; de vleugels van een fee. Of beter nog, een witte negligé, wijd golvend en de rand omzoomd met lange frivole franje, teken van verlangen naar wild en nachtelijk plezier voor twee. Aleen de bijen komen snoepen, overdag. En Rumphius maakt, voor zijn Kruiden-boeken van haar bedeesde schoonheid een verslag. Zijn pas gestorven vrouw was ooit de vinder en wees hem deze bloem bij 't planten zoeken. Hij noemt de bloem Susanna, naar zijn vlinder. *Pecteilis susannae Patty Scholten uit: Een tuil zeeanemonen, Atlas, Amsterdam 2000
Dooie mus Een mus is niets, een bolletje van veren. Een mussenbeetje lef, een scharrelaar. Een fluitje aan de voorkant en een paar futiele vlerkjes om te manoeuvreren. Een vlegel om op kruimels te trakteren en zeker geen recordverbeteraar Een hagellading lood is even zwaar. Maar wie zou ooit zo'n beestje liquideren? Hij heeft zijn toekomst roekeloos vergooid en even met wat domino's gestrooid. Was ik zo'n stenenbouwer, ik vergaf je. Aan 't schieten van de mus wijd ik geen woord. Wel aan zijn wereldwijd postuum record: ruim twintigduizend stenen op één grafje. Patty Scholten Dit gedicht is geschreven naar aanleiding van het doodschieten van een mus bij een poging het wereldrecord vallende dominostenen te verbreken in 2005.
Picknick met bavianen Dit is hun picknickplek. Wij zijn met velen maar zij met meer. Onze chauffeur, de kok en de reisleidster zwaaien verwoed met stokken. Allengs stokt elke hap in onze kelen. Een baviaan belaagt me onverschrokken, maar ik wil toch mijn brood niet met hem delen. Dat wil hij ook niet; liever alles stelen. De evolutie wordt opnieuw voltrokken. Dit keer verliest de mens. Ik zit te dromen over mezelf als aap, behaard en sterk zie witte, slome wezens nader komen. Het is zo spannend dat ik te laat merk hoe ’n baviaan mijn brood pikt. In de bomen toont hij trots met een knalrood achterwerk.
Patty Scholten Uit: Looiedetten uitgeverij Atlas 2006
|
Octopus O geitenogige zuignappeling, ontsnappeling uit eigen slangenkuil, Ganesha met een papegaaienmuil, driehartenheer, groenbloedig schoonzwemding, Vandaag speel je bedeesd verstoppeling, want in je stenen bed houd je je schuil, verschiet van kleur als een reclamezuil. Ik zie je, dieprood van ontreddering. Ik trek me terug en straal gedachten over: dag Quasimodo, ik ben Votre Dame. Ik speel de visvrouw, jij de krabbenrover. Doen we een spel waarin jij echt uitblinkt? Kom dan tevoorschijn, dit win je met name: wij beiden zijn de kliederaars met inkt. Patty Scholten uit: Looiedetten uitgeverij Atlas, 2006
Oude dames Ruim voor de bus vertrekt zie ik ze naderen. Ze lopen zo behoedzaam in de pas. Hun schoenen passen altijd bij hun tas, gezonde kousen steunen oude aderen. Een fleurig sjaaltje siert hun saaie jas, een beetje lipstick tegen het ontbladeren en zilverwitte krulletjes omkaderen 't gezicht dat vroeger mooi of lelijk was Dit is mijn voorland, zo zal ik verwelken. Ik maak een praatje met ze over 't weer en ruik een vleug parfum van aronskelken. De bus vertrekt. Ze zingen zacht een lied: sirenen met een lofzang op weleer. Ze wenken naar me. Maar ik wil nog niet. Patty Scholten Uit: ongekuste kikkers Atlas Amsterdam 1997
De wetenschapper Wat drijft de onderzoeker meer dan eer? Nieuwsgierigheid, het houvast van het weten wat denkt een vis, hoe zwermen de planeten Hij dwaalt, verdwaalt en vindt en zoekt naar meer. Meten is weten. Wie verzon die leer? Hij meet en meet en raakt nooit uitgemeten. De meetlat breekt, door houtworm aangevreten, de bliksem slaat zijn weerballonnen neer. Hij wordt een dwaas die staart in het kristal of in 't heelal met grote telescopen. Hij roert de oersoep maar hij vindt geen bal. Een kleuter demonteert zijn harlekijn, op Ambon zal hij later slakken slopen. Rumph noemt zich Rumphius en schrijft Latijn. Patty Scholten Uit: Een tuil zeeanemonen. Uitgeverij Atlas, 2000
Sneeuwbui Het nieuwe jaar begint met zachte vlokken die zachtjes dalen en onwillig landen. Het aarden wordt hun dooi, of ze zich branden aan warme aardkorst, hete huizenblokken. De aarde drinkt de sneeuw met grote slokken en raakt verkild tot in haar ingewanden. De vlokken winnen door hun massa. Wanden van groen worden van spikkelwit doortrokken. De grondverf dekt. Dimensies dijen uit. En kijk, daar is de kerstkaart, rijstepap. Een hond danst lachend - met een wolvensnuit door zindelijk wit Hollands poollandschap. Een Alptraum van één dag. De witte bruid lost zachtjes schreiend op in grijze drab. Patty Scholten Uit: ongekuste kikkers Atlas Amsterdam 1997
De dood voor James Brockway
De lompe gast zal jou niet overslaan. Nooit belt hij op en vraagt: 'Kom ik gelegen?' Hij komt te vroeg, te laat, zijn zeis stoot tegen je lamp of vaas. Hij laat zijn koffie staan. Beloftes worden niet door hem gedaan en hij zal nooit die knekelvoeten vegen. Hij wil niet schaken. Er wordt stuurs gezwegen tot hij je vraagt om met hem mee te gaan. Dat was het dan. Je bent opeens zo moe. Hij zegt: Je wist toch dat ik ooit zou komen. Die lamp, die vaas, die doen er niet meer toe. Kijk niet zo bang. Het sterven doet geen pijn. Het zal een slapen, slapen zonder dromen, het zal een slapen zonder weerga zijn.
Patty Scholten uit: Slapen zonder weerga, Atlas Amsterdam 2002
De octopus Hier woont een filosoof met geitenogen en bleke, uitgezakte pukkelwangen. Medusahoofd vol gruwelijke slangen, onrustig golvend of juist vastgezogen. Maar alle zeemansmythes zijn gelogen. Dit dier zal nooit de Nautilus omhangen. Alleen de krab versteent, die wordt gevangen. Het weke dier krimpt om zijn onvermogen om meer dan kliederaar met inkt te zijn. Hij bloost om zijn gebrek aan ruggengraat en maakt zich in zijn nest van stenen klein. Dan schept hij moed. Met een onhoorbaar schokje ontplopt hij elke nap en stijgt kordaat tot boze ballerina in een rokje. Patty Scholten uit: Looiedetten uitgeverij Atlas, 2006
|