Zie ook Mariannes gedichten Leestafel heeft toestemming van Marianne Som om haar gedichten op de Leestafelsite te plaatsen.
Tegenspeler (een wintergedicht) Het was midwinteravond, toen na zessen een schaduw haastig klopte aan mijn deur. ‘Kom binnen, zwarte vriend, ik spreek uw taal niet, maar zie dat u verstoken bent van kleur. De duisternis omgeeft u als een deken. Uw ogen zijn door stil verdriet omrand’. Hij grendelde de deur en nam de sleutel. Mijn hart begroef hij als zijn onderpand. Hij hield mij twee maal zeven jaar gevangen. Mijn stem bracht hij tot zwijgen, keer op keer. Pas toen ‘k zijn stervensbeker had gedronken, gaf hij mij, uitgeblust, mijn vrijheid weer. _ De winter bergt de zaden voor het voorjaar. Sneeuwdennen pronken roerloos met hun tooi. Donker in licht, mijn voeten zweven verder. Het leven, jij, zo mooi, zo mooi, zo mooi.
© Marianne Som Uit: Schemertijd, 1999
Bruid in memoriamJe bleke ogen, stille wangen roepen om de morgen; het wachten duurt te lang. De avond -gauwdief- heeft je losgeknipt. In welk heelal woon je, besta je? Ik breek het goudgesponnen vlies en pers de druppels van het bitter. Dit wit satijn is voor de laatste nacht. © Marianne Som, 2005, ongepubliceerd
Teken van voorbijKlanken zonder vorm of ruis speelden jou binnen, onaangekondigd. In deze diepe droom, dit tussenland streken wij neer. Losgebroken uit onze ijzige cocon vertelden wij onze liefdesjaren tot leven. Naakt en vrij stonden wij: Wie is niet verwond? Wind van wijsheid verjoeg de grondmist en onbedaarlijk sloegen wij de duisternis in het gelaat. ‘Kan een roestend zwaard ons de pas bepalen?’ vroeg je. Je stilgeworden gezicht droeg het kenteken van het licht dat je bewoont. Het zinnenspel verwaasde en spoorslags ontviel je mij. Tussen het schelpenbehang met de art poétique rand ontwaakte ik en wist jouw gevleugeld hart op weg naar de trillende verte van de kustlijn. © Marianne Som, 2002, niet uitgegeven
Prelude (eerste geboorte) Ik wandel door de tuin waar vogels bloemen zijn en bloemen vogels lijken, waar blauw legato klimt, waar pizzicato rood in kringen danst. syncope Ik hunker naar de woonplaats waar de bloedband en hoor de troostervogel in zijn avondvlucht. Een zacht, begrijpend zingen van het lege nest. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
Opus IBreek mij open, jij, mijn duistere tweeling achter de gesloten deuren, dwing mij tot je slaaf. In dit brandende lege land ben ik minder dan stof. Maak mij doorschijnend, omhuld door het licht. Droom mij in deze valkuil. Verscheur mij, verslind mij, verteer mij met het vuur van jouw ingewanden. Terg mij, totdat ik niet langer besta. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
Op verbeurde grondDe spinraghand onder de oude strohoed laat mij met de grond vergroeid. Dagen verstrooid in het verliezende zonlicht en achter alle kleuren wevende pijn. Het antwoord van de ondergrondse rivier van mijn dromen duurt al te lang. Zeven poorten naar het duister. Zeven deuren naar het licht. Eén ervan heet wachten. Geen as of steen; schatplichtig aan de akker die opnieuw geploegd. Ik ben de halm die na de oogst vergeten op het veld. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
Het vuur wijst de wegNoem het geen armoede, wanneer ik in tintelende nachten met de duisternis mijn krachten deel. Spreek niet van gemis, als in mijn doodsslaap de bliksemende staf het oude lichaam foltert tot op het bot. Met tegenzin drinkt de vogel het bloed van de slang. Laten de sterren zich verstoppen, de rivieren hun loop staken. Pas als het gras niet meer durft groeien, ontwaakt de maretak. Steel dan mijn vuur voor jouw versteend gezicht. Onder mijn huid van boombast jagen geen jakhalzen meer en in mijn doodgeweende hart vul ik de regendruppels met jouw rusteloze lied. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
|
Als een bakenOp een rots in de branding staat een vrouw, alleen. De zee is één, de branding is één, de rots is één, de vrouw is één. Opgelost is haar verlangen één van twee te zijn. Eén in zichzelf geworden is zij, twee in één. Sterk als de rots, onafwendbaar als de branding, groots als de zee. © Marianne Som Uit: Een leven lang eeuwigheid, 1998
MeisjeIk zou je iets willen geven wat niet van mij is: Bouwstenen voor de gestalten van je dromen. Nu onder het laatste hoofdstuk de stempels zijn gezet, de laatste gerafelde hoek is omgezoomd, nu de werkelijkheid is opgegaan in de droom, is er geen vluchten meer. Nam je de verkeerde afslag naar het paradijs? Zijn willen en weten slaags geraakt met elkaar? Als een vuurvlieg doolde je rond, een nomadenbestaan. Dromen, meisje, worden geboren in een ver land, waar geen scheiding bestaat. Koester ze, bouw ze tot paleizen; behalve die ene, die ragfijne, vouw die tot een bootje van papier en bevaar de zeeën van mijn middernacht. © Marianne Som Uit: Schemertijd, 1999
Uit mijn levenNu ik uit mijn verdoving ben ontwaakt is de wereld kleiner geworden. Haar omtrekken schrijven geen wijde kringen van mensen meer, die allemaal gaan wanneer ze zouden moeten blijven. Ach nee, het is geen onwil. Niemand kan immers de leegte vullen die niet bestond toen jij er was. Zo veel mooie woorden: Schud ze uit en werp hun schillen in het vuur. Maal het merg en strooi het op ons nieuwe bospad. Vanavond zal ik zoeken langs de vloed naar de contouren van je ijle gestalte, maar nu knoop ik de banden van mijn schort en verpulver de kruiden in de vijzel, want over een uur komen de gasten. © Marianne Som, 1999, niet uitgegeven
CirkelsLangzaam verdween het weten van het zomerland en werd de sluier neergelaten in haar ogen. Het spelend kind in haar verkreeg de overhand, maar onder alledaagse bezigheid bewogen meedogenloos haar schimmen naar het rijk der vrouw. Beschaduwd gleed zij door de wereld en het leven. Alleen de maan bij nacht sprak nog van verre trouw. De maan wist waar het land van oorsprong was gebleven. Een oude vrouw staart wachtend naar de horizon, die voorwaarts schuift met spoed en nevels op doet trekken. Haar blindheid ziet de draden die het leven spon, de achteloze pluizen die de bodem dekken. Uitnodigend de kim, het zacht glorende licht, het licht dat in de jeugd haar node had verlaten. Zij kust haar zoon vaarwel, streelt zijn vertrouwd gezicht, ontkomen aan de kringloop waarin zij gebonden zaten. © Marianne Som Uit: Een leven lang eeuwigheid, 1998
De stille roep (tweede geboorte) Hoe kan ik de roep van het riet vertalen? Hoofse pluimen beloven een ontkomen aan de grondeloze, grote dood. Nog weet ik niet van diepe knekels, strooizand, bijtend loog. Het rimpelloze water lokt de argeloze. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
Het breken van de vorenDe stenen in je ogen en het staaldraad om je mond schrikken mij niet meer af. In tijden van tegenspoed is het lawinegevaar groot en staat de ophaalbrug op scherp. Met de lading in mijn schoot een pad plaveien lijkt het beste, waar je mij telkens ontglipt naar jouw spelonkachtig verblijf. Eén bliksemschicht en kiezel wordt gentiaan, ijzer verbogen tot edelweiss. Sterrenmoment – Onwrikbare opmaat naar de uren waarin geen woorden, de uren zonder gezicht, waarin mijn lege handen gebrokenheid wiegen en het liefste teruggeven aan duizend nuances rood. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
Getemperd ongeduldDit huis is te nauw en geblinddoekt trap ik op jouw schaduw. Ik wil verdwalen in het dal van vergetelheid. Gewichtloos, drijfhout is geen anker. Het ingehouden strand wijst mij het avondpad. In het splijtende licht van de bloedrode zon over zee vliegen mijn zwanen uit. Terug naar de damp, naar de razende brand. Ik weet, dat je wacht in het hart van de wond, waar ik oplos in jouw kristallen, waar wij versmolten zijn, vuur tot het einde. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
PleromaHier is de kapstok, hang je zwarte jas. Ik wil je meer dan man, veel meer dan blikken, bronst en buik, dan vastbesloten zee van schuim en vlok. Nee, zoek mij op de witte weg, herinner mij lichtjaren her, doordrenk mij met je dromenspel. Jouw smetteloze spiegel kerft de scherpe pijn, het losgesneden zijn. Ik wil je twee, je stenen en je brood. Heb aan de poort geen haast, maar deel met mij het zilverlicht. Noem mij, bewaar voor morgen, lees mij van de bloesemknop die durend water vraagt. © Marianne Som Uit: Requiem voor Joshua Uitg. De Distel, 2005
|