Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Willem Jan Otten
Leestafel heeft toestemming (gedogen)
van uitgeverij Van Oorschot om gedichten
van Willem Jan Otten op de Leestafelsite
te plaatsen.
 

Hoe wij in de handpalm neergeschreven zijn...

 

Hoe wij in de handpalm neergeschreven zijn,
ik heb het nog niet grondig onderzocht.

Wel schat ik dat het om iets draadloos' gaat.
Zodra het een van ons alhier te gortig wordt,

bijvoorbeeld in de basiliek de diepdemente vrouw
die, met een tissue en een eeuwigheid te laat,

geschilderd bloed poogt weg te vegen van een houten
wreef, dan gloeit van haar, die niets meer weet,

de naam op in de palm van de hand. Die voelt,
vermoedelijk, hoe koel van lieverlee zijn vlees,

hoe weinig zijn presentia reëel nog scheelt
van onderzodenklam en onverrijsbaar zijn,

en weet: dat ik besta is dat zij streelt.

Uit: Willem Jan Otten,
Op de hoge,
Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 2003

 
Eerste tocht de winter uit


Van de winter was ik weer niet jong gestorven
en ik stond dus toen ik 's morgens uitvoer
bij het eindelijk weer wijde in het krijt.

Het Randmeer mij openvouwde sluis tot sluis.

Er zijn daar staken met ertussen fuiken
wachtend op de man uit Spakenburg,
die ze eens licht en uitschudt in zijn bun.

Er is een onverschilligheid
die maakt dat ik mij opgewacht voel zijn.

Helder, wijde, helder dit niet op.
In het uitgestrekte wil ik opgeborgen zijn
als in het binnenste van een envelop.


Willem Jan Otten,
uit Eindaugustuswind,
Van Oorschot 1998
 
De intiemste zichtlijn

Ik wilde jou en dat ik missen zou
wist ik al voor het begonnen was.
Jou willen is je missen. Het was missen
op het eerste gezicht. Keek ik je aan
je werd een schaduw voor een vuur.
Mijn laaiende kijken plaatste je op
een toneel, in tegenlicht, en ik moest
gissen naar de man daar binnen in
zijn silhouet, heus, zelfs in bed,
wanneer ik tussen je moedervlekken
sterrenbeelden trok, was het alsof
je lichaam iets verduisterde en ook
je stem en je beramingen, alles maakte
duisterder en daardoor, vreemd is dit,
werd wat er laaide raakbaarder dan
voorheen. Odysseus ver, ik heb je
nooit gekend, en als ik je bedenk
knijp ik weer samen en blindeer.

Uit:"Eerdere gedichten"
door: Willem Jan Otten
Van Oorschot, Amsterdam, 2000

Deze bundel leverde Otten in 1999
de Constantijn Huygensprijs op.

 
Eindaugustuswind

 

1

Ook als het waar is wat we weten –
en niets ons wacht, heus, heus –
dan nog wacht mij, zo lang ik leef
en zwaarder kortademiger elk jaar
mijzelf het duin op hijs: de zee, zee.
Steeds onmiskenbaarder is zij dan voorzien,
steeds meer de meesteres die onderwijst
dat niets mij wacht, niets, heus, heus.
Probeer het maar, zegt zij, en denk je
vrij, de duinen op en daarna nergens mij.

2

Er is een omdat en het ruist als het dak
van een sparrebos bij nacht bij eindaugustuswind.
Ik ben gaan liggen op mijn rug met boven mij
een sterrenwak precies als toen ik dertien was.
Het was opnieuw als lag ik denkend in een kuil.
Takken zwarter dan het doodstil uitspansel.
Omdat ik niet mijn eigen macht zal zijn,
omdat mijn strekking steeds een klacht zal zijn,
omdat ik niet begrepen heb wat mij
naar deze onbegrepen plek heeft toegewild,
omdat ik niet mijzelf bevatten kan
als pogend te bevatten – daarom ben ik vrij.

3

Ik heb mij nu zo luid tot u gericht
dat uw zwijgen is gaan klinken
naar de stilte in een bladstil bos
nadat er 's nachts uit een tent
een kind geroepen heeft en het was
het mijne niet. Ik twijfel niet
aan uw bestaan zo lang u tot mij
zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij
om uit uw echoënde stilte op te staan.

Willem Jan Otten,
Uit: Eindaugustuswind
Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1998

 
Bwa-pl

Wij bereikten
na een tocht door een druipend bos
het Randmeer.
Het was alsof een slapende haar ogen opende
en ons kende.
Jij zat voorop.
Ik legde mijn hand
op de warme kokosnoot van je schedel.
Het licht keek ver je ogen in.
Ik zei: dit nu is water.
Wa-ter.
Wa-ter.
Wa-ter zei ik nog een keer.
En jij zei: bwa-pl
Je zei het nog een keer.
Het was zeker, zoontje van mij,
dat wij hetzelfde niet begrepen.

Willem Jan Otten
Uit: Eindaugustuswind
uitgegeven door Van Oorschot in 1998.

 
Op de hoge

 

Liep augustus op zijn einde,
sloot de badmeester de hokjes af,
fietste neuriënd september in.

Niemand was er dan ook bij
dat ik de plank betrad. Ik was
geblinddoekt als een deserteur.

Dit zijn de stappen bang bang bang.
In het Bosbad op de hoge
zweet men het peentje bangverlang.

De zon stond even laag als ik en stond
op punt van zakken in de grond.
Wie mij naar boven had gebracht?

Ach mijn lief. En ik wist: morgen
word ik wakker maar ontkomen
kan ik niet. Uit de schoonspringdroom

ontwaakt men met de schoonspringdroom.
Ik wist: ik maak ze nu dan dus.
De aanstalten. Ik sta precies

zo hoog als nodig om bevreesd te zijn.
Dit is de toegedachte afstand tot
het lussenwevend water doopselzacht.

Het heeft me altijd opgewacht –
maar waarom vrees ik dan ineens het bad
alsof het heel snel leeggelopen is?

Dat zo ik sprong – ik wil, ik wil –
ik vallen zou en niets mij ving?

Willem-Jan Otten,
Uit: Op de hoge,
G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2003

 
Odyseus 1

 

Welkom in de zaal van jaloezie.
Er laait een vuur. Er hangt
Een niet te buigen boog. Honden
Leggen tongen naast hun mond.
Haal diep adem en ga dáár staan
waar Penelope zou zijn verschenen
(uit het niets waar schoonheid
altijd uit verschijnt), en vang
de flits waarin je haar nog bent,
incasseer de blikken van de vrijers,
één voor één. Hun oogwit blikkert
als het jouwe zoals dat blikkerde
toen jij daar lag, likkend aan
haar laatste glimp als aan de rand
van een tequilaglas. Oppervlak
was zij, fantoom in tegenlicht.
De rest heet: de finale van het epos.
Roei je evenbeelden uit, en eis haar op.
Jij bent haar wederhelft,
Rond nu dus af haar tergende gewacht.

Willem Jan Otten
Uit: Eerdere gedichten,
Van Oorschot, Amsterdam, 2000

 
Pinkstertoernooi

De wolken zijn uiteengeveegd.
De onbedaarlijke groene bomen
om het sportveld ruisen ruisen
dat er in het struikgewas
iets nimmer pluis zal zijn geweest

De knuppel, weggesmeten
door de homerun-antilliaan
klinkt als een klok en zingt
een aluminiumklare aria.

In het verre veld daar staat
omringd door bijna niets dan wind
en dromend van de ene pluk
de hemel uit, zijn benjamin.

Pas nu hoort die de tik.

De bal, hij klimt en klimt.

Willem Jan Otten
Uit: Eindaugustuswind
uitgegeven door Van Oorschot in 1998