Deze gedichten zijn geplaatst met toestemming van Anna Enquist en uitgeverij De arbeiderspers
Weerzien Hoe de mensen, hoe deze mensen, hoe een man en een vrouw na jaren elkaar – hoe na jaren deze mensen elkaar zullen zien, harnas van vroeger over het sleets lichaam, hoe in hun botten moeheid en deceptie jaar na jaar kerven. Hoe mensen, door afscheid op afscheid gestriemd en geslagen, het kijken verdragen in de laatste smalle kier die de tijd hen laat, in laat licht ontluisterd. Dat ligt aan de ogen; genadig wrikt tovenaar geheugen aan de deur van de tijd; ontzien in het zien (weggeblazen heupen, dood haar). Die daar staan ont- staan voor elkaar bedrieglijkerwijs in vijvers van vroeger. Zij bieden elkaar een diep water, hier. Zo zien een man en een vrouw na jaren elkaar of niet of anders. Vuur Anna Enquist Uit: Een nieuw afscheid De Arbeiderspers 1994
Als water ben ik uitgestortDom water. Beukt en striemt de pijlers van de brug die zwijgend schrap staat tegen overgave. Eeuw na eeuw is wat hij weet het binden van twee oevers. Waakzaam, moe. Weer ga ik door de oude stad, altijd naar de rivier. Midscheeps posteer ik mij in machteloze aandacht, blote hand op steen. Ik brul met doorgesneden keel, zonder geluid, van woede en verlies: Al wat wij weten, hoe wij zijn, verdwijnt als wind over het land. Herinnering die even spartelt in het water en verloren gaat. Grijsbruine golven die hun naam niet zijn. De kamparts Tijd. Rivier, stroom achterwaarts. Steen, wordt weer vuur. Lucht om mij heen, wordt lichaam dat mij draagt en troost. Geheugen, val uiteen. Anna Enquist Uit: Soldatenliederen, De Arbeiderspers 1991 .
Rivier Zeer vaak heb ik gezocht in de buurt van rivieren naar bewijs dat het kon; zo tref ik mijzelf soms aan parend in hoog gras, hoor water, wind- zwanen die overvliegen markeren ongeboren tijd met houten vleugels, het copulatieritme zegt zwart-wit, ja-nee, zo ook je hart en verder niets, op schoot graag, en voor altoos In slechte tijden zocht ik, perfide, halfhartig het tegendeel: zo zou ik mij met borsten, kut en al kunnen laten glijden in die kabbelende zwarte moeder, gewiegd in giftige omarming troostrijk omgebracht worden. Hoe ik dan blauw en gezwollen tussen rietstengels zou liggen, de schrik der waterhoentjes, nee Een vreemd compromis deed zich voor in de heldere winternacht toen ik, tegen tienen, bij Ouderkerk de schaatsen aanbond en voortgleed, voort over zwart ijs met hier en daar een zilveren vis daarin gevat, mij flink voortspoedde naar nooit meer, naar nergens Anna Enquist Uit: Soldatenliederen, De Arbeiderspers 1991
Met stomheidLoodzware dagen zeggen we maar wat weegt zo'n woord weinig; het laatste zeilt op stadsdamp neerwaarts, kromt zich keer op keer om zijn betekenis. Argeloos keren de huizen hun dierbaartste wanden naar buiten, fluisteren Lissabon, Lissabon. Tussen keuken - en badkamertegels zoeken wij traag naar de tekens, verrijzenis. Het water staat laag. In marmeren armen murmelt het zacht tegen schepen aan. Stad, leer mij het onverstaanbare, het openbare, de sporen van kleine roeiers over de Taag. Anna Enquist uit: Nieuw Wereldtijdschrift, 1997, dubbelnummer 5-6, Weekbladpers Tijdschriften Nijgh & Van Ditmaar/ Dedalus
BinnenStraathoek waar zij niet staat, fietser die haar rug leent, ademloze stilte van haar telefoon. Zij verschijnt mij in het missen. Zoeklichten richt ik op de buitenkant. Geef op. Laat gaan. Binnen hangt zij met heel haar gewicht in mijn voeten, klauwen haar vingers om mijn slokdarm. Strak achter mijn wangen spant zij een breiwerkje van ijzerdraad. Anna Enquist uit: De tussentijd, De Arbeiderspers, 2004
IneensIneens was ik het vermogen om warmte vast te houden verloren. Nu de kinderen het huis uit zijn, snoof ik, ja ja. Ik kroop onder steeds meer dekens. De kachel loeide. De warmste van ons tweeën kon mij niet meer verhitten. Ik rilde en huiverde alsof ik oog in oog stond met de dood. Wat ook zo was. De dood en ik stonden op een dijk. Tussen ons was niets dan een aanzienlijke afstand. Anna Enquist, Uit: Klaarlichte dag De Arbeiderspers 1996
|
Winterstop Als gras in december, doe niet aan groeien, kruip weg onder een kille deken. Het is zwart in de doelmond. Er wordt gedroomd van zaadschieten, bloeien met wuivende pluimen. Noppen ranselen je recht, het mes maakt je hard. Anna Enquist uit: De tweede helft, De Arbeiderspers 2000
Decemberoffensief Alleen de allerergste wanhoop is zo koud als deze slotgracht; dit verdraagt geen mens die niet bevroren is. Soldaten hebben pijn die zij niet voelen, bloed dat niet vloeit, grimmig gevecht met slechts een schijn van woede. Krakend verscheurt een paard het ijs, galop gestold. Alles zit klem en nooit komt het meer goed. Zie het vuur verwaaien zonder warmte op de torentrans. Rug tegen kale muur, van voor de vijand, voeten op bevroren grond, de wind een zweep. Anna Enquist uit: Soldatenliederen, De Arbeiderspers 1991
Stuwmeer Toen de dam klaar was begon het water te stijgen. Kilte ving aan in de berg- wand. De bomen begrepen niet hoe zij stikten in wat hen lief was. Vissen kwamen te zwemmen in de wijngaard. Schreeuwend breken mijn kinderen het gladde watervlak. Ik wil hen roepen: acht niet de pijn van tekort, maar vrees de on- keerbare kracht van teveel, hoor mij, hoe ik roep, hoe ik keihard zwijg. Zij maken fonteinen en regenbogen. Zij lachen en luisteren niet, daar aan de bovenkant van de diepte, aan de overkant van de tijd. Anna Enquist Uit: Soldatenliederen, De Arbeiderspers 1991 .
Essentie van het missen Ik mis de linkshandige, schitterend spiegelbeeld naast mij aan tafel, ik mis haar tot brakens toe, dagelijks. Het is de kern van het gemis, het missen zelf, zegt men. Dat zal ik, met gestrekte hals, fijntjes ontkennen. Dat zal ik schuimbekkend tegenspreken. de tijd is een ruimte, je bent altijd bij haar, zegt men. Ik kijk in de lege spiegel. Geleerde onzin, schandalige troost. Ze reed weg met mijn goud, mijn geluk in haar fietstas, hief haar smalle hand en verdween tussen de weiden. De kern van gemis laat mij koud, geen wijsgerige held gaat mij helpen. Ik mis het vlees, haar linkshandige lichaam. Anna Enquist, Uit: De tussentijd, uitgeverij de Arbeiderspers 2004.
Niemand De dood, zegt men, heeft genomen. Ik zat op de grond met een dode maar niemand kwam om te nemen. Ik lispelde ongehoorde kinderwoorden maar de laatste lucht vloog de stad in en niemand kwam om te nemen. Nee, er was in dit spel geen opzet, Niemand keek verder dan ik, niemand verpletterde ons met een grote vuist tegen het ellendig plaveisel. Niemand. Anna Enquist Uit: De tweede helft De Arbeiderspers 2001 Herman de Coninck stierf op straat in Lissabon. Anna Enquist was erbij en ving hem op Vandaar 'het plaveisel" en "de laatste lucht vloog de stad in". Tiba.
Een menigte Verbaasd merkte de moeder dat zij een menigte werd. Binnen enkele dagen was het gebeurd, bleek zij uiteengevallen in een waaier van vrouwen. De weerloos-blije liep daar van haar geheugen te genieten; de verslagene, die snel op weg wilde naar welke dood dan ook; de trieste die er niets van begreep, die alleen zachte vlindervleugels tegen de wangen van het kind zag slaan, onophoudelijk. Rond het groepje stormde de furie, pamfletten en woedende brieven in de handen. Achteraan ging de wanhoopsmoeder die al maanden de kapper niet had gezien. Hoe hen te hoeden, te zorgen dat elk de voeten in dezelfde richting sleept? Ons is iets overkomen, kan ze zeggen, wij zijn de menigte die moeder heet. En zij die in de verte aan het water staat, en wenkt, is een van ons. Anna Enquist uit: De tussentijd, De Arbeiderspers 2004
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik hier!
|