email:
Biografie Alfred van Haskerland
hij leek destijds uit steen gehouwen
bij z’n schepping met een raadsel belast
waarover kon worden gewikt en gewogen in ’t vertrouwen
dat denken beloond wordt met een antwoord dat past
het eenzame landgoed van bewoners vervreemd
was een verwilderde tuin waarin het licht werd geweerd
waar klimop en wingerd het loof verdichtten
wie zou er de bemoste kabouter hebben bemerkt
die voor een raadsel niet kon zwichten?
erosie had het beeldje duurzaam belaagd
en verbrokkelde eens het handje
waarachter rimpels al waren vervaagd
zo vertolkte hij uitdrukkingsloos
dat ’t hem inmiddels onverschillig liet
of hij ooit de juiste oplossing koos.
Alfred van Haskerland
maart 1987
een trompet verbant ’t laatste woord
in de schrale wind ontluikt de stilte niet
er wiekt een vogel er hoest een vrouw
dan dringt de tijd en zwijgen de minuten
de dag verliest de schemer wint het al
wat onverwerkt blijft in de litanie
dooft in het jaarlijks slinkend nabestaanden tal
het protocol schrijdt voort
kransen worden overdragen
een aalmoezenier klaagt oorlog aan
stil zou de omgang moeten zijn
tussen verzorgde graven door
niet ieder is daadwerkelijk betrokken
een lach klinkt op nu het donker wordt
Alfred van Haskerland
mei 1987/2006
hij aarzelt staande aan de kade
bevrijdt zich moeizaam van het vlies
het zou wel snel boven hem sluiten
onomkeerbaar wat hem benauwt
in de flat waar hij uitgenodigd is
storen hem de partystemmen
treft hem blik gebaar noch lach
de snacks gaan traag aan hem voorbij
een raam laat het ochtendgloren toe
met een windvlaag die de rook versnijdt
nuchter geurend naar het grachtenwater
dan hoort hij moeders stem weerklinken
hem manend tot hij eindelijk knikt
berustend over alles wat ze hem verwijt
Alfred van Haskerland
Windrooskade 1995
Alfred van Haskerland
april 2006
in mijn afgelegen huis
kon het wel weken duren
voor mijn overschot zou zijn ontdekt
daarom besloot ik te gaan lopen
door de stil gevallen stad
waar in kilte opgenomen
mijn leven toch nog werd gerekt
lantaarnlicht werd fletser
schuchter kwam verkeer op gang
straten pleinen kaden
ik nam er steeds weer afscheid van
maar de dood is niet verschenen
mijn leven zou nog duren
Alfred van Haskerland
1987
zij zaten er gelaten man en vrouw
zij waren onverstaanbaar moe gepraat
stadsgas achter stalen kappen suisde luid
refreinen klonken in ’t gestuwde water
dolend door de holten van spiralen
zij maten tijd zij hadden contractanten
met regelmaat klonk geldgerinkel
een op porselein bestorven kwartjesklank
zwijgend groepten jongens wachtend
in zweet en zeeplucht opgenomen damp
schoon lijfgoed in de handdoekrol
van klamme kleding straks bevrijd
uit hokjes dropen dotten schuim
in houten wanden en zelfs daaronder
de lokroep van een wonderlijk verlangen
te gluren door maar deels gedichte gaten
tot de man de tijd riep om te gaan
en warmte weg zou vluchten uit de kraan
Alfred van Haskerland
november 1994
opgedragen aan Fokko v.d.Woude