Luuk Gruwez
De gedichten zijn geplaatst met toestemming van Luuk Gruwez en uitgeverij De Arbeiderspers.
http://users.pandora.be/walter.vanroy/
VIII Afspraak
Aarde beef, hemel donder, sterren val. Hier is mijn lief, voor één keer iets te vroeg. Zij was het beste wat ik had, maar kwam bij leven nooit op tijd.
Ik wou haar nog een dagje hier. Nu dat niet mag: zorg goed voor haar. Verstrek haar 's avonds goudsbloemthee en zing een liedje in haar hals. Ook moet een thermometer achterin.
Want ging het hier vaak fout met haar, ik wed dat haar ook daar iets schort. Laat haar dat leven overdoen met een briljanter eindrapport: o laat haar zegepralend gaan.
Luuk Gruwez, Uit: Vuile manieren Amsterdam: De Arbeiderspers 1994
Advies aan een dief Komt u maar binnen door mijn achterdeur, die doe ik bijna nooit op slot. Gaat u toch zitten, doe mijn sloffen aan; er staat een borrel in de kast. Mijn allerliefste dief bent u. U zult waarschijnlijk zenuwachtig zijn. Dit huis is mijn museum. Kijk. De gekste dingen heb ik hier bijeen, (...) Misschien wilt u, voor u ermee begint, toch eerst in een album neuzen of in mijn favoriete liefdesbrief? Mijn oude pornobladen? Ook niet slecht. Wie lijkt er beter op zichzelf dan hij die anoniem kan zijn? Kijkt u dus rustig: het kalmeert bezit te nemen van een andere geest. Ik laat u zien dat ik niet eenzaam ben. Ik ben niet eenzaam, als u dat maar weet, al doet u mij veel eer met uw bezoek. (...) Vooruit, succes, het is nu tijd. Hier in de kamer met de boekenkast: kwart metertje heb ík geschreven. (...) Voorzichtig, ginds de trap op, links, vervolgens rechts, tot aan de gastenkamer. Hier liet ik na haar dood mijn moeder wonen met al haar handtassen en haar migraines, (...) Ik heb heel lang voor u gespaard omdat ik wist dat u zou komen. Pas zeven was ik en ik wist het al. Ik heb het allerfraaiste porselein, en een stoel of twee in Louis-Seize, (...) Ten slotte komt u bij een kamer. Die is potdicht, waarvoor excuus. Hier houd ik mijn vriendin gevangen in touwen, ketting om de voet. Geen mens kent de bezitter van haar lijf. Of toch: wilt u het waarlijk weten? Ik lig al naast haar, twintig jaar. Wij zijn er trots op dat wij ouder worden, de laatsten die geloven in elkaar. En als zij slaapt hou ik haar dromen vast, en als zij zucht of kucht haar keel, en telkens als zij lacht haar lach en telkens als zij weent haar tranen. Er is maar één dief die ik vrees: de dief die harten steelt. U moet geweldig van mij houden dat u mij zozeer wilt beroven. Maar ook al neemt u alles mee, laat haar bij mij, en mij bij haar. Luuk Gruwez Uit: Dieven en geliefden, De Arbeiderspers 2000 Het gedicht is meer dan 3 pagina's lang, daarom alleen fragmenten. Op de flap vooraan staat vermeld: "Dieven en geliefden is een bundel van een romanticus die met zijn hoofd in de wolken, maar met zijn voeten in de modder staat." Tiba
Aan een collega
I
Ik durf je amper te vertellen, kameraad, tijdens hoeveel van mijn dagen ik haar haat, die oudste industrie van het verdriet, de poëzie. Dat ik haat hoe zij met mij brutaal aan de haal gaat, hoe zij mij struikelen doet over mijn enjambementen, mijn chiasmen, assonanties en tegen het scheenbeen van mijn eerste liefde schopt. Dat zij helemaal geen rekening wil houden
met de noden van mijn darmen en de doden in mijn ziel en de zaden op een plek waar eeuwigheid een poging tot ontspringen doet. Gister nog, bij Osman, die mijn kapper is, kroop zij ongevraagd en naakt bij mij op schoot terwijl het scheermes langs mijn slapen gleed. En nog diezelfde dag, terwijl ik boven op een ladder stond, strooide zij schaterend voetzoekers in het rond.
Wij mogen dan wel in een zuiderse patio liggen, er fanatiek naar strevend onder een zwijgzame sterrenhemel gelukzalig niets en niemand te zijn, maar daar zelfs komt zij langs, de poëzie, la poesia, met het bon chic, bon genre van een tettertrien. Zij vindt het helemaal niet erg - wat dacht je wel? - de beste coïtus ter wereld te verstoren om te zeggen dat zij niets te zeggen heeft.
Rot op, roep ik, de pot op, rot toch op! Maar daar propt zij al een vod diep in de strot van mijn geliefde, die haar terecht van oudsher wantrouwt. Ik durf je amper te vertellen, kameraad, hoezeer en tijdens hoeveel van mijn dagen ik haar haat, de poëzie, dat ik haar haat met hart en ziel. En dat, als ik haar liefheb: hoogstens per vergissing.
Luuk Gruwez uit: Lagerwal, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen 2008
Scheppingsverhaalmisschien was god wel onvoorzichtig toen hij het zoogdier schiep de leeuw, akkoord, een meesterwerk maar wat te zeggen van de mens? en had de olifant niet moeten briesen de dashond met zijn trieste blik niet moeten piepen als een muis? had die mens niet moeten mekkeren? er waren dichters nodig, beter in geluid zangers met perfecte strot om wat verkeerd ging te herstellen: constructiefouten in zijn schepping hij schiep er enkele, mijn god en met zijn vette schommelende lijf deed hij, tot iedereens vermaak een walsje in de balzaal op aarde en of het goed was, zag hij niet Luuk Gruwez Uit de bundel:"Vuile manieren" Uitgeverij:De Arbeiderspers 1994
|
Kortrijk 'Come friendly bombs, and fall on Slough' (J, Betjeman) Kom, lieve bommen, val op Kortrijk. Niet omdat ik daar ontstond tussen Walle en station, uitgerust om op te krassen, maar daar in Kortrijk wezens wonen met trage tranen en met snelle winden, muffer dan - eertijds- het rotend vlas in het gouden water van de Leie. En daar in Kortrijk mannen wonen met schuine moppen, met centen die kloppen in hun te diepe, haast diepzinnige zakken. Kom, lieve bommen, donder neer, verpletter Kortrijk. Maar spaar de kinderen van Stella Maris, de sullen van de Pottelberg, de hoeren van de Papenstraat. En o, voordat ik het vergeet, spaar ook mijn tante en de haren. Spaar toch vooral mijn malle nicht die dertig is en aan een telraam zit en telt en telt en nooit iets vindt dat klopt. Kortom, spaar Kortrijk maar. Luuk Gruwez uit: Vuile manieren Uitgeverij: De Arbeiderspers 1994
Mutter Courage Aan elke heer die bellen blies in haar hoofd van waspoeder en zeep bood zij haar mond van eeuwen aan, haar hele ziel in ondergoed, opdat zij niet voorbij zou gaan. Maar debuterend in de malle troost van kinderneuzen vol met snot, heeft zij voor eeuwigheid geen tijd. Het regent, maar zij blijft gezond, gezond zoals een moeder moet - een trage, weldoorvoede kloek, voorgoed begraven in haar kroost. Zo leert zij leven van recepten en van remedies tegen zeer dat, eer het komt, genezen wordt. En eeuwigheid is kinderspel. Luuk Gruwez uit: Bandeloze gedichten, een keuze uit de poëzie 1977-1990, De Arbeiderspers 1996
Oma's memo zij ruimt de rommel op die niet meer dient: een fotolijst, een hoornen bril, verlovingsjurk van anno dertig, de prullenkraam van een bestaan dat eens vol meesterwerken was. haar mooiste meesterwerk ben ik, haar mausoleum voor een dochter, de hare, die mij baarde en toch stierf, de missing link die ons verbindt, gemis dat vlees werd, stof en as. uit alles blijkt dat zij zich traint in blijven, in voortbestaan, inpakken van wat was. en met een stem vol moederschap laat zij een opdracht aan de planten na: wees daar, eis water, als ik niet meer ben. alles wat weerloos is en eindigt verdient een voortbestaan. geen ding. zo eindigt ook haar kunstgebit met gouden stift, dat nu nog elke avond in een glaasje gaat, straks in een kist. Luuk Gruwez uit "Dikke mensen" De Arbeiderspers 1990
De monniken van SénanqueZij stierven er snel en stil en zonder overtollige reutel spoedden zij zich heen van sterfplaats naar sterfplaats, jaren ouder van jaren verlangen. Als zonderlinge geliefden woonden zij in het landschap, aan alle wensen der weelde ontwend, zachtmoedig als wat niet meer wordt gevreesd. Zij kenden geen verhuizen meer. En wij, gekomen uit de oorden van het roekeloos woekerend woord, wisten tussen stof en steen en stilte de ampere galm van hun stappen nog bewaard, en zwegen, als voorgoed ontheemd, in de leerzaamheid van zeldzame minnaars. En van jaren verlangen werden wij jaren en jaren ouder. Uit: Een huis om dakloos in te zijn, Elsevier/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 1981
Sourdine
En als er geen tederheid meer is, laten we de tederheid dan veinzen met geblinddoekte handen en geloken ogen, liggend aan elkander als een grens. Een woord mag dan niet langer een woord heten, maar een mondvol troostvol verzwijgen; en verlangen niet langer een armslag lang, maar verder, weidser dan een vergezicht vol zomervogels, muziek van Mendelsohn, een sfumato aan Da Vinci ontleend. Jij zult je mooiste medelijden ruilen met mijn liefste verdriet; ik, voorzichtig talmen om het tanen van je lichaam dieper af te tasten. O als er dan nog tederheid is, laten wij de tederheid vrezen als een oud zeer. Zoveel tederheid, daar kon geen mens ooit tegen.
Luuk Gruwez uit: Bandeloze gedichten Amsterdam, De Arbeiderspers 1996
Kanker I God, herstel deze vrouw. zij is nog niet voltooid. zij moet mij nog ten grave dragen. o, leg haar straks, al stijf van ouderdom, met beide borsten in een kist. ik weet dat u soms voorkomt in het wild naast aasgier, lynx en tijgerkat: fouileer haar niet tot op het bot of daar nog ergens kanker zat. ook ik lijd honger aan haar lijf. wees niet bekommerd om uw maal: ik wil een ander kwijt in ruil voor haar. ik wil een ander kwijt, of minstens mij. Luuk Gruwez uit: Dikke mensen, De Arbeiderspers 1990,
|