Luuk Gruwez
De gedichten zijn geplaatst met 
toestemming van Luuk Gruwez en 
uitgeverij De Arbeiderspers.
http://users.pandora.be/walter.vanroy/
Dit huis is mijn museum. Kijk. 
De gekste dingen heb ik hier bijeen, 
(...) 
Misschien wilt u, voor u ermee begint, 
toch eerst in een album neuzen 
of in mijn favoriete liefdesbrief? 
Mijn oude pornobladen? Ook niet slecht. 
Wie lijkt er beter op zichzelf 
dan hij die anoniem kan zijn? 
Kijkt u dus rustig: het kalmeert 
bezit te nemen van een andere geest.
Ik laat u zien dat ik niet eenzaam ben. 
Ik ben niet eenzaam, als u dat maar weet, 
al doet u mij veel eer met uw bezoek. 
(...) 
Vooruit, succes, het is nu tijd. 
Hier in de kamer met de boekenkast:
kwart metertje heb ík geschreven. 
(...) 
Voorzichtig, ginds de trap op, links, 
vervolgens rechts, tot aan de gastenkamer. 
Hier liet ik na haar dood mijn moeder wonen 
met al haar handtassen en haar migraines, 
(...) 
Ik heb heel lang voor u gespaard 
omdat ik wist dat u zou komen. 
Pas zeven was ik en ik wist het al. 
Ik heb het allerfraaiste porselein, 
en een stoel of twee in Louis-Seize, 
(...) 
Ten slotte komt u bij een kamer. 
Die is potdicht, waarvoor excuus. 
Hier houd ik mijn vriendin gevangen 
in touwen, ketting om de voet. 
Geen mens kent de bezitter van haar lijf. 
Of toch: wilt u het waarlijk weten? 
Ik lig al naast haar, twintig jaar. 
Wij zijn er trots op dat wij ouder worden, 
de laatsten die geloven in elkaar. 
En als zij slaapt hou ik haar dromen vast, 
en als zij zucht of kucht haar keel, 
en telkens als zij lacht haar lach 
en telkens als zij weent haar tranen. 
Er is maar één dief die ik vrees: 
de dief die harten steelt. 
U moet geweldig van mij houden
dat u mij zozeer wilt beroven. 
Maar ook al neemt u alles mee, 
laat haar bij mij, en mij bij haar. 
Luuk Gruwez
Uit: Dieven en geliefden, 
De Arbeiderspers 2000 
Tiba
en had de olifant niet moeten briesen
de dashond met zijn trieste blik
niet moeten piepen als een muis?
had die mens niet moeten mekkeren?
er waren dichters nodig, beter in geluid
zangers met perfecte strot
om wat verkeerd ging te herstellen:
constructiefouten in zijn schepping
hij schiep er enkele, mijn god
en met zijn vette schommelende lijf
deed hij, tot iedereens vermaak
een walsje in de balzaal op aarde
en of het goed was, zag hij niet
Luuk Gruwez
Uit de bundel:"Vuile manieren"
Uitgeverij:De Arbeiderspers 1994
maar daar in Kortrijk wezens wonen 
met trage tranen en met snelle winden, 
muffer dan - eertijds- het rotend vlas 
in het gouden water van de Leie. 
En daar in Kortrijk mannen wonen 
met schuine moppen, met centen die kloppen 
in hun te diepe, haast diepzinnige zakken. 
Kom, lieve bommen, donder neer, verpletter Kortrijk. 
Maar spaar de kinderen van Stella Maris, 
de sullen van de Pottelberg, 
de hoeren van de Papenstraat. 
En o, voordat ik het vergeet, 
spaar ook mijn tante en de haren. 
Spaar toch vooral mijn malle nicht 
die dertig is en aan een telraam zit 
en telt en telt en nooit iets vindt dat klopt. 
Kortom, spaar Kortrijk maar. 
Luuk Gruwez 
uit: Vuile manieren
Uitgeverij: De Arbeiderspers 1994
opdat zij niet voorbij zou gaan. 
Maar debuterend in de malle troost 
van kinderneuzen vol met snot, 
heeft zij voor eeuwigheid geen tijd. 
Het regent, maar zij blijft gezond, 
gezond zoals een moeder moet 
- een trage, weldoorvoede kloek, 
voorgoed begraven in haar kroost. 
Zo leert zij leven van recepten 
en van remedies tegen zeer 
dat, eer het komt, genezen wordt. 
En eeuwigheid is kinderspel. 
Luuk Gruwez 
uit: Bandeloze gedichten, 
een keuze uit de poëzie 1977-1990, 
De Arbeiderspers 1996 
haar mooiste meesterwerk ben ik, 
haar mausoleum voor een dochter, 
de hare, die mij baarde en toch stierf, 
de missing link die ons verbindt, 
gemis dat vlees werd, stof en as. 
uit alles blijkt dat zij zich traint in blijven, 
in voortbestaan, inpakken van wat was. 
en met een stem vol moederschap 
laat zij een opdracht aan de planten na: 
wees daar, eis water, als ik niet meer ben. 
alles wat weerloos is en eindigt 
verdient een voortbestaan. geen ding. 
zo eindigt ook haar kunstgebit 
met gouden stift, dat nu nog elke avond 
in een glaasje gaat, straks in een kist. 
Luuk Gruwez 
uit "Dikke mensen" 
De Arbeiderspers 1990 
Als zonderlinge geliefden woonden zij in het landschap, 
aan alle wensen der weelde ontwend, 
zachtmoedig als wat niet meer wordt gevreesd.
Zij kenden geen verhuizen meer.
En wij, gekomen uit de oorden
van het roekeloos woekerend woord, 
wisten tussen stof en steen en stilte
de ampere galm van hun stappen nog bewaard,
en zwegen, als voorgoed ontheemd,
in de leerzaamheid van zeldzame minnaars.
En van jaren verlangen
werden wij jaren en jaren ouder.
Uit: Een huis om dakloos in te zijn, 
Elsevier/Manteau, 
Amsterdam/Antwerpen, 1981
Sourdine
En als er geen tederheid meer is, 
laten we de tederheid dan veinzen 
met geblinddoekte handen en geloken ogen,
liggend aan elkander als een grens. 
Een woord mag dan niet langer een woord heten, 
maar een mondvol troostvol verzwijgen; 
en verlangen niet langer een armslag lang, 
maar verder, weidser dan een vergezicht 
vol zomervogels, muziek van Mendelsohn, een sfumato 
aan Da Vinci ontleend. Jij zult je mooiste medelijden 
ruilen met mijn liefste verdriet; ik, voorzichtig talmen 
om het tanen van je lichaam dieper af te tasten. 
O als er dan nog tederheid is, laten wij de tederheid vrezen 
als een oud zeer. Zoveel tederheid, 
daar kon geen mens ooit tegen. 
Luuk Gruwez
uit: Bandeloze gedichten 
Amsterdam, De Arbeiderspers 1996
ik weet dat u soms voorkomt in het wild 
naast aasgier, lynx en tijgerkat: 
fouileer haar niet tot op het bot 
of daar nog ergens kanker zat. 
ook ik lijd honger aan haar lijf. 
wees niet bekommerd om uw maal: 
ik wil een ander kwijt in ruil voor haar. 
ik wil een ander kwijt, of minstens mij. 
Luuk Gruwez
uit: Dikke mensen, 
De Arbeiderspers 1990,