Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Guido Gezelle
Guido Gezelle 1830-1899

 
Moederken

't En is van u
hiernederwaard,
geschilderd of
geschreven,
mij, moederken,
geen beeltenis,
geen beeld van u
gebleven.

Geen tekening,
geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk
van stene,
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt,
allene.

o Moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis
bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.

Guido Gezelle
Uit de bundel: laatste verzen Guido Gezelle

hiernederwaard: hier op aarde
geschreven: (misschien) gegraveerd
lichtdrukmaal: foto (zelfgevormd woord)
gelaten: nagelaten

 
Pasen

Pasen, Pasen,
luide klinke
nu de slag van
lerke en vinke
nu de stem van
mens en dier!
Pasen, Pasen,
wijdt het vier,
wijdt het licht en
pint de lampen,
laat de verse
wierook dampen:
Hallelujah,
't jok is af
van de dood en
van het graf!

Pasen, Pasen,
opgestanden
is de God, die
boze handen
hadden aan het
kruis gedaan:
heeft Hij hout en
steen en ijzer
overwonnen,
die, verrijzer,
Hallelujah,
één uit al,
leeft en immer
leven zal!

Pasen, Pasen,
dwaze mannen
dachten Hem in 't
graf te spannen,
met Pilatus'
zegelmerk:
Pasen, Pasen,
ijdel werk,
ijdel waken:
God almachtig
is verrezen,
eigenkrachtig,
Hallelujah,
door de steen,
eer de zon in
't oosten scheen.

Pasen, Pasen,
luide klinke
nu de taal van
lerk en vinke
nu de taal van
mens en dier!
Pasen, Pasen,
wijdt het vier,
wijdt het licht en
spijst de lampen,
laat de blauwe
wierook dampen:
Hallelujah,
God is groot:
overwinnaar
van de dood!

Guido Gezelle
uit: Tijdkrans I in
Verzameld Dichtwerk van Guido Gezelle,
bezorgd door J. BOETS en anderen, 8 delen,
BNB-Pelckmans, Kapellen, 1980-1991.

 
Meer gedichten van Guido Gezelle
op het forum, klik op onderstaande link.

Klik hier! 

 
Hoe zoet is 't tusschen broederen twee
te wandelen, te wandelen,
bemint men van de twee den een,
den een gelijk den anderen;
bemint men ze alle twee, en zij,
beminnen ze ook malkanderen
gebroederlijk: 't is zoet erbij
te wandelen, te wandelen.

Guido Gezelle
uit: Spiegel van de Nederlandse poëzie 2,
Vivtor E. van Vriesland,
Meulenhoff 1965

 
Weet gij waar de wind geboren

Weet gij waar de wind geboren,
waar de dauw geboren is?
Weet gij kunstig op te sporen
wat hierbij, hierboven is?
Weet gij wat de sterren zijn, en
wat de zon, de mane? Wat
in de bergen, in de mijnen
ligt en in de zee bevat?
Weet gij iets klaar uit te leggen
van al 't geen men u vragen kan?
Antwoord dan en wil mij zeggen:
Dichten...wat is dichten dan?

Guido Gezelle
uit: Volledige dichtwerken,
Standaard, 1971.

Tiba

 
Gij badt op enen berg alleen

Gij badt op enen berg alleen,
en... Jesu, ik en vind er geen
waar 'k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O, leer mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!

Guido Gezelle
Uit: Verzameld dichtwerk, 1980

 
Dien avond en die rooze

‘k Heb menig uur bij u
gesleten en genoten,
en nooit en heeft een uur met u
me een enklen stond verdroten.
‘k Heb menig menig blom voor u
gelezen en geschonken,
en, lijk een bie, met u, met u,
er honing uit gedronken;
maar nooit een uur zo lief met u,
zoo lang zij duren koste,
maar nooit een uur zoo droef om u,
wanneer ik scheiden moste,
als de uur wanneer ik dicht bij u,
dien avond, neêrgezeten,
u spreken hoorde en sprak tot u
wat onze zielen weten.
Noch nooit een blom zo schoon, van u
gezocht, geplukt, gelezen,
als die dien avond blonk op u,
en mocht de mijne wezen!
Ofschoon, zoo wel voor mij als u,
- wie zal dit kwaad genezen? -
een uur bij mij, een uur bij u
niet lang een uur mag wezen;
ofschoon voor mij, oschoon voor u,
zoo lief en uitgelezen,
die rooze, al was ‘t een roos van u,
niet lang een roos mocht wezen,
toch lang bewaart, dit zeg ik u,
‘t en ware ik ‘t al verloze,
mijn hert drie dierbre beelden: u
dien avond - en - die rooze!

Guido Gezelle
Geschreven op 1 november 1858
voor zijn leerling Eugeen van Oye.

Toelichting
koste: kon
moste: moest
van: door
ware...verlozen: zou verliezen