Moederken 't En is van u hiernederwaard, geschilderd of geschreven, mij, moederken, geen beeltenis, geen beeld van u gebleven. Geen tekening, geen lichtdrukmaal, geen beitelwerk van stene, 't en zij dat beeld in mij, dat gij gelaten hebt, allene. o Moge ik, u onweerdig, nooit die beeltenis bederven, maar eerzaam laat ze leven in mij, eerzaam in mij sterven. Guido Gezelle Uit de bundel: laatste verzen Guido Gezelle hiernederwaard: hier op aarde geschreven: (misschien) gegraveerd lichtdrukmaal: foto (zelfgevormd woord) gelaten: nagelaten
Pasen Pasen, Pasen, luide klinke nu de slag van lerke en vinke nu de stem van mens en dier! Pasen, Pasen, wijdt het vier, wijdt het licht en pint de lampen, laat de verse wierook dampen: Hallelujah, 't jok is af van de dood en van het graf! Pasen, Pasen, opgestanden is de God, die boze handen hadden aan het kruis gedaan: heeft Hij hout en steen en ijzer overwonnen, die, verrijzer, Hallelujah, één uit al, leeft en immer leven zal! Pasen, Pasen, dwaze mannen dachten Hem in 't graf te spannen, met Pilatus' zegelmerk: Pasen, Pasen, ijdel werk, ijdel waken: God almachtig is verrezen, eigenkrachtig, Hallelujah, door de steen, eer de zon in 't oosten scheen. Pasen, Pasen, luide klinke nu de taal van lerk en vinke nu de taal van mens en dier! Pasen, Pasen, wijdt het vier, wijdt het licht en spijst de lampen, laat de blauwe wierook dampen: Hallelujah, God is groot: overwinnaar van de dood! Guido Gezelle uit: Tijdkrans I in Verzameld Dichtwerk van Guido Gezelle, bezorgd door J. BOETS en anderen, 8 delen, BNB-Pelckmans, Kapellen, 1980-1991.
Meer gedichten van Guido Gezelle op het forum, klik op onderstaande link. Klik hier!
|
Hoe zoet is 't tusschen broederen twee te wandelen, te wandelen, bemint men van de twee den een, den een gelijk den anderen; bemint men ze alle twee, en zij, beminnen ze ook malkanderen gebroederlijk: 't is zoet erbij te wandelen, te wandelen. Guido Gezelle uit: Spiegel van de Nederlandse poëzie 2, Vivtor E. van Vriesland, Meulenhoff 1965
Weet gij waar de wind geborenWeet gij waar de wind geboren, waar de dauw geboren is? Weet gij kunstig op te sporen wat hierbij, hierboven is? Weet gij wat de sterren zijn, en wat de zon, de mane? Wat in de bergen, in de mijnen ligt en in de zee bevat? Weet gij iets klaar uit te leggen van al 't geen men u vragen kan? Antwoord dan en wil mij zeggen: Dichten...wat is dichten dan? Guido Gezelle uit: Volledige dichtwerken, Standaard, 1971. Tiba
Gij badt op enen berg alleen Gij badt op enen berg alleen, en... Jesu, ik en vind er geen waar 'k hoog genoeg kan klimmen om U alleen te vinden: de wereld wil mij achterna, alwaar ik ga of sta of ooit mijn ogen sla; en arm als ik en is er geen, geen een, die nood hebbe en niet klagen kan; die honger, en niet vragen kan; die pijne, en niet gewagen kan hoe zeer het doet! O, leer mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet! Guido Gezelle Uit: Verzameld dichtwerk, 1980
Dien avond en die rooze‘k Heb menig uur bij u gesleten en genoten, en nooit en heeft een uur met u me een enklen stond verdroten. ‘k Heb menig menig blom voor u gelezen en geschonken, en, lijk een bie, met u, met u, er honing uit gedronken; maar nooit een uur zo lief met u, zoo lang zij duren koste, maar nooit een uur zoo droef om u, wanneer ik scheiden moste, als de uur wanneer ik dicht bij u, dien avond, neêrgezeten, u spreken hoorde en sprak tot u wat onze zielen weten. Noch nooit een blom zo schoon, van u gezocht, geplukt, gelezen, als die dien avond blonk op u, en mocht de mijne wezen! Ofschoon, zoo wel voor mij als u, - wie zal dit kwaad genezen? - een uur bij mij, een uur bij u niet lang een uur mag wezen; ofschoon voor mij, oschoon voor u, zoo lief en uitgelezen, die rooze, al was ‘t een roos van u, niet lang een roos mocht wezen, toch lang bewaart, dit zeg ik u, ‘t en ware ik ‘t al verloze, mijn hert drie dierbre beelden: u dien avond - en - die rooze! Guido Gezelle Geschreven op 1 november 1858 voor zijn leerling Eugeen van Oye. Toelichting koste: kon moste: moest van: door ware...verlozen: zou verliezen
|