Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
J. v. Nijlen - De laatste dagen

JAN VAN NIJLEN – DE LAATSTE DAGEN

Onderstaande biografische gegevens komen uit:

DBNL ( http://www.dbnl.nl/auteurs/auteur.php?id=nijl003 )

Een compleet bibliografisch overzicht staat op Schrijversinfo ( http://www.schrijversinfo.nl/nijlenvanjan.html )




 
In 2005 verscheen de biografie: De wereld is zoo schoon waarvan wij droomen– Jan Van Nijlen door Stefan van den Bossche.

Joannes Joannes-Baptista Maria Ignatius Van Nijle (Antwerpen, 10 november 1884 – Vorst, 14 augustus 1965) geldt als de belangrijkste neoklassieke dichter uit Vlaanderen. Over zijn leven is weinig bekend. Maar de waarde van zijn dichterschap staat buiten kijf, ook al gezien de veelvuldige opname van zijn gedichten in bloemlezingen. Van Nijlen gold tot de Eerste Wereldoorlog als een belangrijk beschouwer van beeldende kunst en nadien als toonaangevend recensent Franse literatuur.
Jan Van Nijlen is een van de weinige Vlaamse dichters die ook in Nederland bekend zijn geworden, met name dankzij zijn enthousiaste uitgever Geert van Oorschot. Van Nijlen debuteerde in 1904 onder het pseudoniem Jan van Leenen in Dietsche Warande & Belfort, twee jaar later verscheen de bundel Verzen. Tevens was hij (onder het pseudoniem Vany) journalist voor de krant La Metropole en het nieuwsblad De Standaard. Van Nijlen publiceerde veel in Nederland en werd ook redacteur van het literaire tijdschrijft Groot Nederland.
Van Nijlens liefde voor de natuur was opvallend. Ze was voor hem verbonden met een zorgeloze jeugd en belichaamde authenticiteit en rust. Het verlangen naar eenwording met de natuur, naar de volmaakte eenvoud van de kindertijd is in Van Nijlens poëzie manifest aanwezig. Heimwee en verlangen zijn de dragende componenten van deze poëzie.
Wat de vorm betreft, heeft zijn vers een klassieke metrische en strofische verzorging, wars van enig experiment; het getuigt van uitnemend vakmanschap, vooral omdat het een romantische gevoeligheid weet te behouden, die evenals bij Bloem in de loop der jaren nog toeneemt.
Jan Van Nijlen kreeg voor het eerst erkenning toen hij in 1929 de Staatsprijs Letteren kreeg. In 1934 kreeg hij de Staatsprijs Vlaamse Poëzie en in 1955 werd zijn schrijversloopbaan bekroond met de Belgische Staatsprijs. Twee jaar voor zijn dood (1963) kreeg hij ook nog de Constantijn Huygens-prijs ter bekroning van zijn hele oeuvre.

De laatste dagen

Een blauwe schotel bleef, met enkle vruchten,
vannacht in het prieel op tafel staan,
en daarop schijnt, door winde en wilde wingerd,
een laatste straal van de verdoofde maan.

Geen wind beweegt de donkre notelaren,
rond zonnebloem en volle dahlia
gonst geen insekt: 't is de volmaakte vrede
die eeuwig lijkt, als kwam niets daarna.

O laatste, warme dagen van september,
de weemoed van uw licht gloeit ook in mij,
ik laat, als gij, mij met een glimlach glijden
naar dood en vrede, beiden zo nabij.


Jan Van Nijlen (1884-1965)
uit de bundel: De Dauwtrapper (1947)
opgenomen in: Verzamelde gedichten
© Van Oorschot 2003


Toen dit gedicht eind september 2009 op Poëzie-Leestafel verscheen, was Jan Van Nijlen nog een onbekende voor me. Als liefhebber van J.C. Bloem (1887-1966) was er echter onmiddellijk iets dat me aansprak. Op zoek naar meer gedichten en meer informatie over Van Nijlen ontdekte ik o.a. dat hij bevriend was met zijn generatiegenoot Bloem en met hem samenwerkte. Hun werk vertoont ook volgens deskundigen inderdaad een verwantschap.
Citaat:“Deze dichter (1884-1965) treft men mijmerend bij het venster aan of zomaar dwalend in de zomerzon. Het bestaan - dat weet hij maar al te goed - is treurig, maar anders dan bij zijn vriend en geestverwant J.C. Bloem is bij Van Nijlen geen sprake van doffe berusting. In de natuur, door hem in al haar seizoenen zo intens waargenomen, vindt hij vertroosting, evenals in de herinnering aan zijn jeugd. Bij alle desillusies valt toch steeds het vermogen van de dichter tot genieten op”.

Een van de Forumleden maakte de volgende, treffende inhoudelijke analyse van het gedicht:

Een classicistisch gedicht dat heel goed past in deze tijd van het jaar.

Hoe vaak valt het niet op dat een dichter, al wat antiek of vrij recent, beïnvloed wordt door de seizoenen, ook in deze al zo lang verstedelijkte samenleving.

Mooi hoe de dichter begint met: 'Een blauwe schotel'.
Je ziet de schotel daar onmiddellijk staan, gegrift op het netvlies van je verbeelding.
Het maakt er ook een intimistisch tafereel van, het gaat over 'die' blauwe schotel, die 'daar' staat, in het prieel dat de dichter ziet of voor ogen heeft. Het laatste maanlicht maakt het nog betoverender, impressionistisch.

Wat me opvalt in de woordkeuze:
prieel, winde, wilde wingerd', poëtisch/nostalgisch, zeker voor ons nu, wellicht ook al ten dele voor Jan Van Nijlen.

Zo rustig is het daar, windstilte, iets wat de dichter ervaart / verwoordt als 'volmaakte vrede', die eeuwig lijkt, als kwam niets daarna.
Ja, daar zou de dichter willen blijven.

Maar weemoed, dat blijkt het overheersende gevoel van de dichter, wat zeg ik, dat is het gevoel dat alles overheerst, het verlangen naar dat moment van eeuwige vrede.
De dichter voelt zich één met het landschap, zowaar een echte romanticus!

Maar dan, in het laatste vers, worden rust en vrede geassocieerd met de dood.

Herfst, het zijn de laatste dagen van het jaar, wellicht heeft de dichter het ook over zijn eigen levenseinde.

(Mira op 4 november 2009)


Als we de vorm van het gedicht nader bekijken, lijkt het al even klassiek: 12 regels verdeeld in 3 strofen van 4 regels (kwatrijnen). De tweede en de vierde regel van elke strofe hebben een eindrijm. In enkele regels staan mooie alliteraties: winde en wilde wingerd, volmaakte vrede, glimlach glijden, bv. Ook klankrijm binnen de regels komt voor: laatste straal…maan, rond zonnebloem…volle…gonst, gij, mij…glijden, beiden nabij, bv. Er zijn enkele enjambementen, waarbij de laatste de mooiste is: ik laat, als gij, mij met een glimlach glijden…. naar dood en vrede, beiden zo nabij. Het glijden krijgt zo iets vertraagds en samen met glimlach iets geruststellends: de dood staat (letterlijk en figuurlijk) nog een beetje op afstand.

Er zit een rustig ritme in het gedicht. De eerste strofe bestaat vrijwel geheel uit jamben. Dat geldt ook voor de eerste twee regels van de volgende strofe. In de twee laatste regels wordt de regelmaat doorbroken. De dichter neemt een aanloopje: ’t is de volmaakte vrede, waarbij volMAAKte benadrukt wordt, door de anapest die er aan vooraf gaat. Het laatste stuk van de laatste regel breekt nogmaals met de regelmaat: als kwam niets daarna. Het ritme stokt ook nu door een anapest. Dat is ook de bedoeling van de dichter lijkt me: Niets krijgt zo extra aandacht. In de laatste strofe wordt weer terug gekeerd naar de jamben.
Wie het gedicht hardop leest, zal er in de beklemtoning een eigen interpretatie aan geven. Ik spreek ’t is uit als èèn woord en zie dan 3 onbeklemtoonde lettergrepen voor het belangrijke MAAKTE, maar èèn van de forumleden noemt een andere, mooie variant: de klemtoon op ’t is en daarna op maakte: dat levert een dactylus en twee trocheën op. Ook die variatie brengt rust in het gedicht. Daarnaast wijst ze erop, dat ’t is de volmaakte vrede ook als voorzetting van de jamben gelezen kan worden. Mijn voorkeur heeft dat laatste zeker niet: zo lijkt het gedicht door te “stampen” zonder de nadruk op de volmaakte vrede die de dichter ervaart.

(Jambe: zwak-sterk.
Anapest: zwak-zwak-sterk.
Trocheus: sterk-zwak.
Dactylus: sterk-zwak-zwak.
Enjambement: doorlopen van een zin over het einde van de versregel.)

De sfeer, de stijl en de woordkeus van dit gedicht deden me denken aan J.C. Bloem. Een gedicht dat naar mijn idee in de buurt komt en in hetzelfde jaar geschreven is, is De Gelatene (maar ook andere zouden in aanmerking kunnen komen). Al is vrede vinden iets anders dan gelatenheid, in de berusting hebben de dichters elkaar gevonden.
Ter vergelijking en afsluiting staat het hieronder:

De Gelatene

Ik open het raam en laat het najaar binnen,
Het onuitsprekelijke, het van weleer
En van altijd. Als ik één ding begeer
Is het: dit tot het laatst beminnen.

Er was in dit leven niet heel veel te winnen.
Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer,
Als men zich op het wereldoude zeer
Van de miljarden voor ons gaat bezinnen.

Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd
Hunkren naar onvergankelijke beminden,
En eenzaamheid is dan gemis en pijn.

Dat is voorbij, zoals het leven haast.
Maar in alleen zijn is nu rust te vinden.
En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.

J.C. Bloem: Uit de bundel Quiet though sad (1947)
opgenomen in 'Verzamelde gedichten'
Copyright © 1965 Athenaeum – Polak & Van Gennep


Voor meer over J.C. Bloem en zijn gedichten zie: http://www.poezie-leestafel.info/jc-bloem en het erbij behorende forumitem.

© Librije (i.s.m. Mira en Tiba), november 2009

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER