Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
H. de Coninck uitleg 'Winter'
Uitleg gedicht Herman de Coninck - Winter

Door Lambert Wierenga

 
Herman de Coninck (1944-1997)

Winter

winter. je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.

En toch is ook de nacht niet
Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
Is het nooit volledig duister, nee,
Er is de klaarte van een soort geloof
Dat het nooit helemaal donker wordt.
Zo lang er sneeuw is, is er hoop.

uit: Zolang er sneeuw ligt (Brugge, 1981)

Dit is een hoopvol gedicht! Met een titel als ‘Winter’ zou het makkelijk vooral over lange avonden en donkere dagen kunnen gaan. Over somberheid die zich van de mensen meester maakt. En er zit ook weemoed in de toon, in de beelden. Maar toch is het ‘hoopvol’. Dat komt doordat de dichter met een soort speelse koppigheid iets anders wil. Dat blijkt vooral uit de manier waarop de dichter bijna tegen beter weten in zich zelf wil overtuigen: het is dan wel winter – voor menigeen het symbool van donkerte en uitzichtloosheid – maar toch is er reden om licht te zien en hoop vast te houden.
Dat is de ene kant van het gedicht: het thema van de winter, dat makkelijk kan uitlopen op dat van de dood. Die twee liggen vaak heel dicht bij elkaar. Zeker in poëzie. De luchtige toon is misschien wel bedrieglijk. Want het is “nooit helemaal donker”.
Er is een andere kant die het gedicht heel bijzonder maakt. Het is niet alleen speels van thema: de suggestie van koude winter naar de suggestie van blijde hoop. De taal- en stijlkant is al even speels. Het hele gedicht is namelijk ook een spel met woorden en uitdrukkingen en met hun standaardbetekenissen.
Van dat spel met je de regels opzoeken: volgens die regels moet het worden gelezen. Pas dan kun je ontdekken hoe systematisch de dichter te werk is gegaan. Dit is het korte gedicht.

Winter

01 winter. je ziet weer de bomen
02 door het bos, en dit licht
03 is geen licht maar inzicht:
04 er is niets nieuws
05 zonder de zon.

06 en toch is ook de nacht niet
07 uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
08 is het nooit volledig duister, nee,
09 er is de klaarte van een soort geloof
10 dat het nooit helemaal donker wordt.
11 zo lang er sneeuw is, is er hoop.

Het is dus, zei ik, een spel: voortdurend spelen met woorden en betekenissen. Maar volgens welke regels eigenlijk?

HET SPEL VAN TAAL EN THEMA IN STROFE 1
Eén voorbeeld van het spelen met taal van woorden en uitdrukkingen, met z’n ‘gewone’ betekenissen en met ineens een ‘nieuwe’, geeft grappige maar onmisbare informatie over de techniek van de dichter. De eerste strofe is dadelijk al representatief. Die zal ik eerst gaan toelichten.

- “Je ziet weer de bomen door het bos” (regel 1-2). De vaste nederlandse uitdrukking is, zoals je weet: ‘Hij ziet door de bomen het bos niet meer’. Dit is nooit letterlijk, maar altijd overdrachtelijk, bedoeld. Het is een beeld waarmee je niet iets over bomen of over een bos zegt. De vaste uitdrukking betekent: ‘Doordat hij alleen op de details lette, is hij het zicht op het totale probleem kwijt geraakt’.
Het spel van de dichter bestaat er hier uit dat hij de boel als het ware terugdraait: hij vat de uitdrukking letterlijk op. En zegt dan: ‘Nu het winter is, en de bomen kaal zijn, krijg je weer oog voor de bomen: je kunt als het ware door het bos heenkijken en elke boom afzonderlijk bekijken.’ Een bos is in de winter niet een massa groen, maar – voor de dichter hier – een an-dere wereld waar je weer oog krijgt voor alle ‘realistische’ details.
De leeshouding die je via dit begin voor het vervolg wordt gesuggereerd is, lijkt me, dat je erop bedacht moet zijn dat alle woorden, alle uitdrukkingen en alle betekenissen wel eens zouden kunnen afwijken van wat je er spontaan bij zou denken. “Kijk maar! Er staat niet wat er staat!”, zei een dichter al eens! En dat geldt hier ook.

· Daarvan volgt dadelijk weer een geval. In regel 4 en 5 maakt de dichter een variatie op een bekende uitdrukking die stamt uit de bijbel («Prediker» 1:9): “Er is niets nieuws onder de zon”. In dát oorspronkelijke verband betekende dat: ‘Het mag dan zo lijken dat er telkens weer nieuwe verschijnselen opdoemen, en daarom zijn de mensen altijd weer naar iets nieuws op zoek, dat is valse schijn. En van de mensen zelfbedrog.’
Hier doet de dichter twee dingen met één techniek: die van het taalspel. Van ‘onder de zon’ maakt hij “zonder de zon”. Nu het bos alle licht van de zon doorlaat, zie je daar alles pas goed. Het was er altijd al, de hele zomer lang. Maar alles ziet er anders uit. De zon kwam nooit écht het dichte bos in. Nu het bos als het ware doorschijnend is geworden, blijkt alles ‘nieuw’ dank-zij de zon. Eén lettertje toegevoegd, en alles is anders!

· Maar intussen was er nóg iets bijzonders gebeurd! Tussen het spel van regel 1 en 2 en dat van 4 en 5 is bijna stiekem nog een ander spel gespeeld. Van “zon” is immers pas sprake in regel 5. In plaats daarvan heeft de dichter het over “licht”, zelfs over “dit licht” (regel 2 en 3) gehad! Vooral dat woordje “dit (licht)” geeft aan dat de dichter vindt dat hij dat helemaal niet hoéft uit te leggen. Er is sprake van een andere ‘belichting’ in het bos. Het bos is doorschijnend geworden, de zon heeft vrije toegang tot tussen alle bomen door. Je ontdekt nieuwe schoonheid tussen de stammen, tussen het afgevallen blad, de stakige takken en de paddestoelen. Kortom het ‘licht’ is méér dan ‘licht’: je ontdekt het bos nu pas echt. Deze andere kijk op het bos – die je in de zomer nooit hebt – noemt de dichter daarom “inzicht” (regel 3). Weer dus het woordspel. “Licht” is letterlijk én overdrachtelijk gebruikt: als ‘licht’ daar in het bos, maar tegelijk als iets ánders dan ‘licht’. Namelijk “inzicht” in de ware aard van de natuur.

· Opvallend is dat de dichter achter “inzicht” een dubbele punt zet. Hij kondigt dus een hint aan over hoe hij deze zinnen bedoelt. Het is bijna een soort samenvatting van deze eerste strofe. Het échte verhaal over een winterbos? Het is winter. De bomen zijn kaal. Ze vormen tegen de achtergrond een lijnenspel. Eigenlijk is elke ijle stam nú opvallender dan het bos in z’n geheel. Als bovendien de heldere winterzon tussen die bomen naar binnen schijnt, ontdek je pas wat een bos écht is. Nieuw “inzicht” dus in hoe het bos er óók kan uitzien.

HET SPEL VAN TAAL EN THEMA IN STROFE 2
Onderdeel van dat spel is dat ook de tweede strofe ermee begint dat de dichter alles ineens weer lijkt te gaan ontkennen. Hij begint immers met “en toch”. Dat kondigt meestal een terugtrekkende beweging aan. Is dat hier ook zo? Deels wél, deels niet. Niét wat het talige spel van dubbele betekenissen betreft: dat blijft de dichter spelen. Wél qua thema: ineens lijkt hij een contrast aan te brengen in vergelijking met “licht”, “inzicht”, “zon”. Want hier zie je de woorden “nacht”, “duister”, “donker”, “sneeuw”.

· In de eerste strofe was er de zon. Het was dag. Het bos bij helder daglicht. Zomer. De dichter lijkt met “en toch …” in te gaan op een vraag of op kritiek. Iets als: ‘Allicht, overdag en bij zon-nig weer zie je dat heldere licht door de bomen. Waar maak je je druk over? ’s Nachts is alles anders.’
Op dié kritische opmerking reageert de dichter in strofe 2. En weer doet hij dat met een woordspel. De eerste strofe onderstreepte dat “licht” stond voor “inzicht”; die woorden liet hij binnen die éné regel rijmen: aandacht vestigen op de verschoven betekenis. Nu varieert hij van “inzicht” naar “uitzicht” (in: “uitzichtloos”, regel 7). ‘Inzicht’ is van buiten naar binnen, ‘uit-zicht’ van binnen naar buiten.
De eerste strofe gaf de lezer dus ‘zicht’ op en ‘inzicht’ in het wezen van het bos. Nu bevindt de lezer zich in het bos, bij nacht, de grond bedekt met sneeuw. En toch ziet hij van alles. En dat drukt de dichter weer op een speelse manier uit.

· Het woord “uitzichtloos” heeft altijd de betekenis van ‘zonder perspectief’, van ‘hopeloos’. Hier heeft het, dankzij het contrast met “inzicht”, die standaardbetekenis niet. Of niet enkel die. Je herinnert je als lezer ook dat “inzicht”. Bovendien staat hier de constructie “niet / uitzichtloos”. Goed beschouwd staat er dus, met enige terughoudendheid, ‘mét uitzicht’. Maar dan wél in z’n overdrachtelijke betekenis van ‘niet hopeloos’. En dat idee pakt hij aan het eind, als laatste woord van de laatste regel, weer op. Nu zonder enige terughoudendheid: “is er hoop.” (regel 11). De dynamiek van het gedicht bouwt geleidelijk een betekenisveld op van “licht” en “duis-ter”, via “zon”, “inzicht”, “niet / uitzichtloos”, “klaarte”, “donker”, naar “geloof”, en “hoop”.

· Toch houdt de dichter tegelijk het spel van de ‘beweringen met terughoudendheid’ vol. In deze tweede strofe zie je veel meer van die voorzichtig positieve opmerkingen. Allemaal hebben ze diezelfde aarzelconstructie als ‘niet uitzichtloos’. Naast “en toch” (= maar er is ook een andere kant van dezelfde zaak) lees je “nooit volledig duister”, “nooit helemaal donker”. En “een soort geloof”. Ook het herhaalde (regel 7 en 11) “zolang er …” suggereert dat niets zonder meer duidelijk of positief is. Zoals in: “Zolang er leven is, is er hoop” (= ‘troost in situaties die uitzichtloos lijken’, volgens het woordenboek). Je kunt blijven zien, ondanks dat het donker is. Niet alleen bij de grote lichtbron overdag, de zon, maar zelfs ’s nachts bij de zwakke weerschijn van een laag sneeuw. Want zelfs “zolang er sneeuw is, is er hoop”: weer een spel met een vaste uitdrukking die de voortdurende verschuiving in betekenis demonstreert.

BETEKENIS: LICHT IN HET DUISTER
‘Zien of inzien’? ‘Licht of donker’? ‘Zicht of inzicht’? ‘Uitzicht’? ‘Nacht of klaarte’? ‘Geloof’? ‘Hoop’? Wat is het nu? Het antwoord zoeken op die vraag levert waarschijnlijk de mogelijkheid op om vast te stellen wat een écht thema van het gedicht is. Je zult het nooit zeker weten: daarvoor is het spel met letterlijke én overdrachtelijke betekenissen te subtiel en te constant. Blijven aarzelen maakt essentieel deel uit, denk ik, van de poëtische impact van dit gedicht.
Het lezen vergt daarom een voortdurende aandacht, zo niet argwaan, van de lezer: ‘Moet ik dit woord, deze uitdrukking nu letterlijk of overdrachtelijk opvatten?’ Waarschijnlijk die beide tegelijk. Dan alleen krijg je wat ‘licht in het duister’: ook zo’n uitdrukking die zich voor tweeërlei uitleg leent. Want daarop mikt juist een dichter: ‘Er staat méér dan er staat! Let op!’
Wat staat er dan? Het gedicht gaat over de natuur: de winter, licht en donker, dag en nacht, zon en sneeuw, bomen en bos. Een natuurgedicht? Ja, en tegelijk iets anders. Het gaat ook over kijken: zien en inzien, uitzicht en geloof, klaarte en nieuwheid, licht en hoop. De dichter verbindt die beide, het letterlijke van de natuur en het overdrachtelijke van de betekenis, aan elkaar: de natuur is voor hem niet alleen om naar te kijken, maar ook voor méér. Om te begrijpen: ‘zicht’ wordt ‘inzicht’, ‘een soort geloof’ in iets nieuws. Om te hopen: nooit helemaal uitzichtloos, nooit helemaal donker. Als je de winter als de dood opvat, is kijken en wachten voldoende om hoop te houden op ‘iets nieuws’. De natuur gaat niet écht dood.
Als je, als lezer, het spel van dichter meespeelt en voortzet, maar met je ‘eigen’ regels, als je net als hij naar de natuur zou kijken, met liefdevolle verwondering en met nieuwe aandacht, kun je dan zijn ‘inzicht’ delen? En ook ‘inzien’ dat, ook als de dood lijkt te heersen, ‘geloof en hoop’ altijd blijven? Als je dan toch met de dichter – even eigenzinnig als hij – meespeelt via je eigen spel van associaties, waarom zou ik aan dat bijbelse tweetal niet nog één toevoegen: de ‘liefde’? Zou ‘liefde’ niet voldoende zijn om die ‘hoop’ en dat ‘geloof’ vast te houden? Dat de dood niet het laatste woord heeft? Zolang er liefde is, is er hoop!

Lambert Wierenga
NL - Groningen.