Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Peter Holvoet-Hanssen Sneeuwmaker

 

 

 

SNEEUWMAKER


Er wordt te weinig sneeuw gemaakt. Soms nog in de
film, op een podium. De machines zijn zoek of heel
duur, denk ik. Maak ze goedkoop en dan is er nooit
gezeur over Witte Kerstmis. Overal en voor iedereen
het spinsel van witte vlokken. Tegen het lawaai.

Drinken mensen meer chocolademelk. Worden er
weer verhalen verteld. Dat maakt het winters leven
draaglijk en het oranje sneeuwlicht helder. Kwezels
zullen dansen, rochelpotten houden slijmjurken vast.
Ik zie het in mijn kristallen bol. Die zwarte snoet
wordt Zwarte Piet. Hij veegt het snot weg met zijn
mouw, zonder nostalgie: krijgt er sproeten van.

Ik hul de scharensliep in brokaat zonder tierlantijn.
Een tiaar op zijn zigeunerhoofd: krijgt engelenhaar.
Het licht in zijn ogen gloeit als in een oude jukebox.
De Perzische kat is verliefd op de knarsende viool.
De klok staat er stil van, ligt te snorren bij de stoof.

Plop, een sneeuwbal in de nek van de edelman.
En plop, eentje op de kont van de bakkersvrouw.
Vader en moeder schaatsen niet meer mee.
Waar is de orgelman? En waar is mijn slee?
Schemerschijn. Een uitgeputte hermelijn.
Ik moet de sneeuwmannen reanimeren.
Vals ijs pletten en massagraven dempen.

Schud mijn dons leeg van den hogen hemel neer.
Nu ben ik leeggeschud. Eindeloos moe.
Ik wacht op de markiezin van Orion.
Ver weg van de vossenjacht.
Kom sneeuw, dek mij toe.

© Peter Holvoet-Hanssen,
uit ‘Dwangbuis van Houdini’,
Prometheus, Amsterdam, 1998,
tweede druk 1999 (Debuutprijs)

 

De discussie over dit gedicht begon op ons forum met de vraag: Is dit nu wel of geen poëzie? Bij een gedicht verwacht je een bepaalde vorm, een metrum of ritme, rijmwoorden. Typografisch ziet het er wel uit als een gedicht, maar de overige kenmerken ontbreken. Maar dat wil nog steeds niet zeggen dat het geen poëzie kan zijn. Aan poëzie worden nog andere eigenschappen toegedacht, dan alleen uiterlijkheden. Zo speelt gelaagdheid een rol: d.w.z. het op meerdere manieren kunnen lezen, begrijpen en interpreteren van een tekst. In poëzie speelt dat vaak een belangrijke rol. Daarnaast hecht de dichter meestal veel belang aan een zorgvuldige woordkeuze, waarbij het woord niet alleen omwille van de betekenis wordt gekozen, maar ook omwille van zijn connotaties (associatieve kracht, klank- en gevoelswaarde, enz.). De wijze waarop iets wordt gezegd wordt in poëzie drager van betekenis. Het is niet altijd eenvoudig deze connotaties op te sporen/te duiden. Tezamen met de gelaagdheid kan dat heel verschillende reacties op een gedicht opleveren.

De meningen over deze tekst liepen binnen ons forum dan ook nogal uiteen.

Een opvatting was: Het is vooral proza, een litanie van onzinzinnetjes waarvan de betekenis en samenhang duister blijven. Ondanks aangename ervaringen met andere absurdistische teksten op de grens van proza en poëzie en onzingedichten ontbreekt dat gevoel bij het lezen van deze tekst.

Daar stond een geheel andere mening tegenover: Voor mij is het poëzie. Er zit zoveel in dit gedicht, het verwijst naar zoveel dingen, dat zie je zelden in proza. De kracht van poëzie is juist het spelen met woorden, de dubbele betekenissen en dat vind ik terug in dit gedicht.

Weer een ander meldde: Voor mij is het een gedicht. Er kunnen zinnen in voorkomen, die proza-achtig lijken. De laatste strofe is zeker pure poëzie. Het komt op me over als een gedicht waarin iemand over zijn fantasieën spreekt, en die dan de revue doet passeren.

Een laatste, ook interessante, invalhoek was: De eerste strofe is voor mij echt wel proza, hoe hard ik ook mijn best doe! Ook de eerste helft van de tweede strofe. Maar vanaf 'Ik zie het in mijn kristallen bol' voel ik een nieuw elan, het wordt zangeriger, meer poëzie. Een zeer heterogeen gedicht (daarmee bedoel ik dan dat de stijl ervan 'op de grenst ligt' of is het 'aarzelt tussen?' de klassieke tweedeling proza/poëzie. Dat 'meng-genre' is ook niet nieuw. Misschien moeten we het eerder bekijken vanuit dat perspectief, de tekst bekijken als tekst).

Alles hangt dus eigenlijk samen met de persoonlijke opvattingen over wat precies onder poëzie zou moeten worden verstaan en hoe belangrijk het vormaspect eigenlijk is bij het beoordelen van de inhoud van een tekst. En daarbij ook nog: spreekt de tekst aan?

Dat laatste hangt samen met de vraag: Wat is het thema van dit gedicht?

Peter Holvoet-Hanssen (Antwerpen - 1960) zegt over zichzelf:

“Ik was als kind een fantast, een dromer. Met mijn rode haren werd ik vaak gepest op school. In mijn hoofd zaten allerlei figuren die ik zou willen zijn: Winnetou, zeerover, een tovenaar die bijzondere dingen uitvond. Maar daar kon allemaal niets van terecht komen.Ook droomde ik ervan ooit sneeuw te kunnen maken.Toen ik weer eens geplaagd werd, zei ik tegen mijn plaaggeesten: Wacht maar, op een dag zal ik sneeuw maken. Natuurlijk werd ik uitgelachen, maar ik tekende hoogspanningsmasten vol met o.a. kristallen bollen waarmee je kunt schudden om het te laten sneeuwen. Ik ben ze gaan verzamelen.”

In zijn eerste dichtbundel heeft hij daarom het gedicht opgenomen dat Sneeuwmaker heet. En eindigt hij zijn monoloog met: Sneeuwmaker ben ik in het diepst van mijn gedachten gebleven.

(Een verwijzing naar Kloos?: “Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten”).

 

Het thema benoemen en de tekst interpreteren gaan meestal samen. In een tekst waarin associaties en connotaties een grote rol spelen is het bijna onmogelijk om tot een eensluidend oordeel te komen. Gevraagd naar een eerste reactie op de vraag naar het thema van de tekst kwamen de volgende antwoorden:

- Ik denk dat het thema een melancholiek terugdenken is aan zijn jeugd, waarin hij met zijn rijke fantasie als het ware weerstand bood tegen de boze buitenwereld, die hem o.a. pestte met zijn rode haren.

- Volgens mij is het thema dat mensen het nodig hebben af en toe weg te vluchten in een sprookjeswereld omdat ze heel moe worden van de echte wereld vanwege de vele uiterlijke schijn.

- Ik denk dat het nostalgie is naar de tijd van vroeger, de kindertijd wellicht, de periode van de verhalen en de sprookjes toen alles feeëriek was. De sneeuwmaker heeft de rol die sfeer terug te brengen, maar op het einde is hij moe.

- Ik vraag me af: Is er misschien een parallel tussen een sneeuwmaker en een dichter (in het algemeen)? Maakt ook een dichter 'sneeuw', schudt hij zijn woorden, verzen uit... En is hij soms leeggeschud en moe? En hoe zit het in dat geval met de nepwereld die hij schept?

Er werd ook nog geopperd: dat een kern ontsluiten dikwijls moeilijk is, maar dat een debat daarover soms verhelderend kan werken.

En juist dat laatste is naar mijn mening bij dit gedicht bijna onmogelijk.

Het gedicht komt uit de bundel Dwangbuis van Houdini (1998). De dichter kreeg er de jaarlijkse debuutprijs van de Vereniging Ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen voor in 1999. Lezend in enkele recensies over die bundel wordt er iets meer duidelijk over de poëticale opvattingen van P.H.-H. Ik citeer hier onder o.a. Poste restante, het weblog over literatuur van Ron Elshout:

 

“In het gedicht Sneeuwroos stelt P.H.-H.:

schakel fladderende woorden tot een zwerm aaneen
nieuw met oud, vertakking en verstrakking tot monding
cirkels op het water tot een toverspreuk, sneeuwzeker
verzen zwaar en licht tot een gedicht, misschien
doornen tot een roos.


Houdini was ontsnappingkunstenaar en voor hem was het dus van levensbelang te kunnen blijven ontsnappen uit het hem omgebonden dwangbuis. Holvoet-Hanssen, heb ik de indruk, probeert in zijn poëzie iets dergelijks. Hij wrikt de opgezette structuur uit zijn voegen, hij verknipt de grammatica en de gangbare logica, omdat hij er van los wil, omdat hij de ratio voorbij wil. Hoe verder je in de bundel komt hoe losser de verbanden worden en het is de geconditioneerde lezer die desondanks naar die verbanden blijft zoeken.

De dichter is als een jutter op het strand – en alles wat hij vindt, kan hij gebruiken. Het lijkt op een bewust gezochte willekeur en wie in deze ‘middelpuntvliedende’ gedichten ‘middelpuntzoekend’ gaat lezen, raakt onmiddellijk de weg kwijt, voor zover er al één weg zou zijn. Er zijn, voor wie dat wil, wel ‘motieven’ te vinden, maar de lijntjes die ze uitzetten, lopen stuk voor stuk dood.
Het lijkt erop dat de dichter probeert te ontsnappen aan het dwangbuis van de ordening van de gebruikelijke structuren, alsof hij het kinderlijke perspectief waarin we de werkelijkheid moeiteloos naar onze hand kunnen zetten, wil heroveren.”


Tot zover de recensie. Terug naar ons gedicht Sneeuwmaker. Is daar dan helemaal niets zinnigs over te zeggen, geen thema, geen motief te ontdekken? Veel woorden en zinsneden zullen bij verschillende lezers dezelfde associaties oproepen, aan sprookjesfiguren, aan gezelligheid in de decembermaand, aan de ontboezemingen over zijn jeugd, nostalgie. Als we alleen de laatste strofe nemen:

Schud mijn dons leeg (Vrouw Holle laat het sneeuwen) van den hogen hemel neer (Kerstlied).

Nu ben ik leeg geschud. Eindeloos moe.

Ik wacht op de markiezin van Orion.(Dat is het volgende gedicht in de bundel: de dichter heeft even rust nodig voor hij aan het volgende gedicht kan beginnen).

Ver weg van de vossenjacht. (Het pesten van de jongen met de rode haren).

Kom sneeuw, dek mij toe. (Rusten in een maagdelijk, witte en stille wereld).

Dat zouden we er van kunnen maken, maar andere lezers zien misschien weer andere verbanden. En dat geeft niets.

 
Een forumlid zag verwantschap met het lied Land van Maas en Waal van Boudewijn de Groot. Die surrealistische wereld zit ook vol mogelijkheden tot associaties. P.H.-H. lijkt nog iets verder te gaan.

Uit de recensie:

Gedichten moeten / een belevenis zijn, niet geschreven lijken,’ noteert Holvoet ergens. Zijn gedichten zijn verwarring scheppende belevenissen. Ik vraag me af of hij ze beschouwt als een ontsnapping aan de werkelijkheid of dat hij de werkelijkheid zo ervaart. ‘Je zet hem voor een lachspiegel en schildert zijn portret’ – en zo ontluistert hij het coherente beeld van de werkelijkheid. De spiegel vervormt de werkelijkheid, of is die werkelijkheid zelf een vervormde fictie?”

Heeft het gedicht geen thema? Of heeft het juist een gelaagdheid die het mogelijk maakt dat iedereen een ander thema noemt? Omdat iedereen de werkelijkheid anders ervaart? Kunnen we tot de kern komen door er over te discussiëren? Dat laatste denk ik niet.

Is het een gedicht? Of toch proza? Of noemen we het liever een tekst met poëtische eigenschappen? Ik weet het niet.

Dit gedicht is voor alles een persoonlijke “belevenis”. Waar je plezier, ergernis, ontroering, verwarring, verwondering, verbazing, minachting of weemoed bij voelt. Dat kan òòk bij poëzie. Juist bij poëzie.

 

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 

@ Librije (i.s.m. Dettie, Mira, Tiba en Pieter), april 2010.