Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Zeevaart
 
Veerboot

Ik lees zo vaak berichten in de krant
Hoe er opeens een scheepsramp plaats kan grijpen
Dat ik ‘m ongewild begin te knijpen,
Want ik moet heen en weer naar Ameland.

Misschien, zo denk ik bang, loopt ook ons schip
Wel midden in de Wadden op een klip.

© Driek van Wissen
snelsonnet 05-10-2000

 
Liefste,

Op deze dag zo grijs als haring schrijf ik je een brief waarin het waait
en meeuwen door de wind gedragen cirkels maken in de haven
touwen ijzer hout en letters blauw en wit en netten tonnen plastic
zakjes palen containers apparaten waar ik niks van snap masten
vlaggen ramen schepen overal vandaan overal geweest en ik hoef
nergens om te vragen. Alles is hier al

en jij kent de zee jij vaart op haar jij vecht met haar om wat zij missen
kan - elk schip dat hier nu ligt wordt een schip waar jij op was elke
meeuw die hier nu vliegt een meeuw die jij ook zag en ik hou van
jou geloof ik en ik weet het trouwens zeker maar wat ben ik blij dat jij
al een beminde hebt want alles is hier al en ik hou zo van verlangen
en ik hou zo van alleen zijn en ik hou zo van het denken dat het zou
kunnen als het kon.

© Tjitske Jansen
Uit: 'Het moest maar eens gaan sneeuwen',
Podium 2003.

 

De ontdekker

Hij had het land waarvoor hij scheepging lief,
Lief, als een vrouw 't verborgen komende.
Er diep aan denkend stond hij droomende
Voor op de plecht en als de boeg zich hief

Was 't hem te moede of 't zich reeds bewoog
Onder de verten, waarin 't sluimerde
Terwijl 't schip, door de waterscheiding schuimende,
Op de aanbrekende geboort' toevloog.

Maar toen het lag ontdekt, leek het verraad.
Geen stille onzichtbre streng verbond hen tweeën.
Hij wilde 't weer verheimlijken - te laat:
Het lag voor allen bloot. Hem bleef geen raad
Dan voort te varen, doelloos, desolaat
En zonder drift - leeg, over leege zeeën.

© J.J. Slauerhoff
uit: Eldorado
Van Dishoeck Bussum (1928)


Zeeroep

Ik ging gelooven dat ik nu zou rusten,
De winter in 't ommuurde stadje blijven,
Een huis bewonen, klare zinnen schrijven
En voor het eerst wat langer voortgekuste
Vrouwen hier bij mij hebben en, ter ruste
Met hen gegaan, lang in omhelzing blijven,
En langzaam werden mij hun willige lijven
Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten.

Zoo dacht ik zittend in mijn kamer, maar
Vannacht hoor ik de najaarsstorm aanheffen;
Het dakhout maakt als kreunend want misbaar.

Ik woon zoo ver van zee, zoo dicht bij haar;
't Storten der branding kan mij hier niet treffen.
Hoe kan ik zoo wanhopig klaar beseffen
Dat ik weer scheep zal gaan, voor 't eind van 't jaar.

J. Slauerhoff,
uit: Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
1984, Bert Bakker


Zeekoorts

Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in 't verschiet
Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van 't wiel, 't gekraak van het hout, het zeil ertegen,
Als de dag aanbreekt over grauwe zee, door een mist van regen.

Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
Dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust,
't Is stil hier, 'k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
En hoogopspattend schuim en meeuwen om kronk'lende kolken.

Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door de wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder.
'k Heb genoeg aan een pijp op wacht en een glas in 't vooronder.

J. Slauerhoff
bron: Eldorado.
Uitgever: C.A.J.van Dishoeck, Bussum