Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Wintergedichten


© foto dettie

 

Glijden

De ingevallen dooi van vannacht
dwingt me voor het laatst op het ijs,
maar in mijn glijden is verdriet,
het is niet de dooi, die is het niet.

Het is dat onze liefde is vergaan
door wederzijds en redeloos verwijt
en dat we het herstel verspeelden
in de vergleden tijd.

Vier meeuwen zweven met mij mee
in een glijdend wisselspel,
het landschap is troosteloos zwartwit,
sneeuw smeltend op een akkerveld.

Ook op de oevers smelt de sneeuw,
alles verdwijnt en ik besef
dat mijn leven leeg is
als het doelloos zeilen van een meeuw.

Straks is alle aarde zwart,
zwart, tot het weer gaat sneeuwen;
dat is een troost:
toedekken is een vorm van vergeven.

PieterW
december 2009


 
Sneeuwbui


Het nieuwe jaar begint met zachte vlokken
die zachtjes dalen en onwillig landen.
Het aarden wordt hun dooi, of ze zich branden
aan warme aardkorst, hete huizenblokken.

De aarde drinkt de sneeuw met grote slokken
en raakt verkild tot in haar ingewanden.
De vlokken winnen door hun massa. Wanden
van groen worden van spikkelwit doortrokken.

De grondverf dekt. Dimensies dijen uit.
En kijk, daar is de kerstkaart, rijstepap.
Een hond danst lachend - met een wolvensnuit
door zindelijk wit Hollands poollandschap.

Een Alptraum van één dag. De witte bruid
lost zachtjes schreiend op in grijze drab.


Patty Scholten
Uit: ongekuste kikkers
Atlas Amsterdam 1997
 
Sneeuw


Het sneeuwt, niet jachtig, eerder tastend,
alsof het wit naar zwarte plekken zoekt.
Maar heel het landschap ligt al volgeboekt.
De dag staat zwaarbepakt om te vertrekken.

De bomen dromen rechtop in de sneeuw,
verwonderd en in hun verwondering verrast.
De vorst heeft ieder takje afgetast.
Het is windstil, er valt niets te ontdekken.

De laatste vlokken vallen, in de lucht
zweeft al wat zonlicht, geel en droog.
En vogels, eerstgeborenen van het oog,
haasten zich om de schade te herstellen.

Adriaan Morrien,
uit Verzamelde gedichten,
Van Oorschot, Amsterdam 1994
 
Het sneeuwt

De vlokken dwarrelen als
in schoolopstellen
volwassenen staan verrukt als
kinderen te staren voor het raam
en ademloos bedampt
het venster van hun warme adem
Wij zijn het niet gewoon
als kinderente voelen
zouden kinderen zelfs het
nog kunnen?

Het sneeuwt vandaag in kinderopstellen
en hun argeloze blik
schrijft moeizaam
o zo moeizaam
wat zij nu allemaal wel
voelen moeten
als het sneeuwt
De vlokken dwarrelen, schrijven zij
en inderdaad
hoe kan het anders?


Cathy Mara
uit: Gedichten van vroeger, 1986

 
vandaag is de wereld in winter gekleed...


vandaag is de wereld in winter gekleed
een vogel vliegt verdrietig door het sneeuwen
en buiten wacht de kou

ik ben vergeten om de herfst te huilen
ik heb niet gejuicht in de lente
mijn plezier om de zomer niet uitgebuit

misschien is de aarde wel omgerold
is de poolgrens verlegd
toen ik sliep

alles wat waar is is anders geworden

wie ben ik nog?

Mischa de Vreede
Uit: Met huid en hand,
uitgeverij Holland,
(Windroosreeks) 1959
 
Winterdorp

 

Het is een dorp
Niet ver van hier
Een boerendorp
Aan een rivier
Het is niet groot
En vrij obscuur
Maar 't heeft een naam
En een bestuur

Er is een school
Een harmonie
Een bankfiliaal
Een kerk of drie
Een communist
Een zonderling
En zelfs een zang-
vereniging

Nu is 't er stil
't Is wintertijd
Er heerst de griep
En knorrigheid
De dag is kort
De hemel grauw
En pas maar op
Je vat nog kou

Drs. P.
Uit: 'Tante Constance en Tante Mathilde'
Liedteksten van Drs. P.,
Nijgh &  Van Ditmar 1999.

 

 
De Schaatser

Rijdend over de vesten bij zonsondergang,
de krullen van mijn moeder achterna
op rondgeslepen schaatsen,
mijn handen soms, even krampachtig op mijn rug,
let ik op schraapsel, stukjes papier, scheuren.
De grote toren aan mijn linkerkant,
de lucht langzaam paars, met twee meeuwen,
stijf riet langs de oevers en een wit gemaal,
de baanveger nog sloffend op het pad
naar de poort, naar het café,
ben ik alleen
op ijs dat gaarne breken zou voor mij,
nu.
En het water sloot zich boven onze hoofden,
zou ik zeggen tegen de eerste die ik daar
tegenkwam,
haar jurk van roze linnen, met rafelige gaten.
Het ijs wordt snel dunner. Het golft.
Ik hoor het klotsen onder de lage brug.

Toon Tellegen,
uit: daar zijn woorden voor
Uitgeverij Maarten Muntinga

 
Winter

Winter. Je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.

En toch is ook de nacht niet
uitzichtloos, zolang er sneeuw ligt
is het nooit volledig duister, nee,
er is de klaarte van een soort geloof
dat het nooit helemaal donker wordt.
Zolang er sneeuw ligt is er hoop.

Herman de Coninck
uit: Zolang er sneeuw ligt.
Brugge: Orion. 1975

 

Winter



Winter is het, Kerstmis spoedig,
Onder het poetsen wordt geoefend
In het zingen door mijn moeder.
Donker is het dagelijks vroeger,
Koper blinkt, de kachel brandt.

In de koude hak ik hout.
Sterren schieten uit de schoorsteen,
Regenen wensen naar beneden
Waar standvastig en aanbeden
Venus op de dakpunt staat.

Binnen ruikt het naar gebak
Dat de oven heeft verlaten
En naar vlees dat wordt gebraden.
Voeten rennen door de kamers,
Stemmen wisselen kreten uit.

Onbeschaamd als blauwe luchten
Waar een sneeuwbui zich in uitschudt,
Vliegensvlug in achterhalen
Van wie vluchtend en toch dralend
Zo mijn kussen niet ontloopt -

Fantoom van licht, waar heb je je
Verstopt? Lig je, slaap je, heb
Je je sterren van ogen dicht?
Ruwe nimf ben je, vlinderlicht
Je lieftallige hielen gelicht.

Verlegenheid heeft appelrode wangen,
Je kunt ze proeven, kunt ze vangen,
Kunt ze tussen het sparregroen hangen,
Blozende als zonsondergangen
Zijn ze, gave, glanzende vrucht.

Winter is het, Kerstmis nadert,
Het huis in rust en het ademt
Uit zijn schoorsteen witte rook.
De hemel is bestrooid met sterren,
Een pruik van sneeuw ligt op de dennen,
Men is thuis, er wordt gestookt.



Elly de Waard
uit: Strofen,
De Harmonie, Amsterdam 1983


 
Niets dan sneeuw

 

Niets dan sneeuw
in de voorbijrazende trein
huizen bomen
schilderijen taferelen
alles wit
zo eindeloos wit
takken twijgen
fijn getekend
alles niets dan sneeuw

Cathy Mara
uit: Gedichten van vroeger 1986


 
De winterschilder


Achter het grijze ijs op de sloot
liggen de velden tot aan
een onbesliste einder:

bestoft velours, versleten trijp, niet
ongelijk aan hoe in vroegere treinen
de banken waren bekleed.

Nevel en schemering doen wie het
eerste er is, negeren de
voortijlende Thalys.

Men zou wel schilder willen zijn
om dit gebrek aan kleur
op linnen te bewaren.

Maar ook zo kan de forens het
in zijn vlietend beeldarchief
opslaan voor later.

Die dan weer weet: het was genoeg
heel deze overvloed
aan schaarste

Jan Eijkelboom,
uit Het Arsenaal,
De Arbeiderspers, Amsterdam (2000)
 
Sneeuw

 

Een wonderlijk beleven:
de sneeuw ligt wijsvinger hoog
de bomen hebben zich vermomd
en zijn onzichtbaar.
drie droevige duiven ruisen voorbij
en lijdzaam
het klagen van een kraai:
het enig passende geluid
in deze stilte -

en dan bega ik noodgedwongen
heiligschennis:
ik maak met trage halen
een witte auto blauw
en laat de motor draaien.

Patricia Lasoen.
Geplaatst met toestemming
van The Lapperfort Poets Society

 
Elfstedentocht

Hij komt, of niet, of wel, of... enzovoorts,
maar Friesland wrijft zich nú al in de handen,
van Snits tot Ljouwert hoor je klappertanden
van barre kou en van elfstedenkoorts.

Us heitelân is weer eens in de ban
van bloed en zweet en dichtgevroren ogen,
de supertest van menselijk vermogen
en wordt daar reuze zenuwachtig van.

Enfin, ze doen maar... Ik blijf lekker thuis,
ik bibber bijgeval wel voor de buis.

Jan Boerstoel

 
Winter

De sterren wintertintelen
en de maan
doorschijnt de melkwegnacht.
Het kraakt van sneeuw op de aarde
waar ik ga,
een nieteling, een adem wit,
een ademdamp van liefde en poezie.

Ida Gerhardt,
uit De Hovenier
Van Gorcum, Assen 1961

 
Winterstilte

De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vergrijzelt.
Het fijngetakt geboomte zit
Met witten rijp beijzeld.

De boom houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
't Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.

De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgend tooverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootsche, stille wonder.

Jacqueline E. van der Waals
1868-1922

 
Sneeuw


Het wit.
Onhoorbaar is
het wit. Slechts
wat getrippel
van vogelpoten
heel omzichtig
in de bange
stilte van het
wit.

Onhoorbaar ligt
het wit in de
leeggeblazen ochtend.
Ik schrijf er
geen voetstappen
in.

Roland Jooris
uit: Bladstil
Antwerpen Gerd Segers 1977