Glijden De ingevallen dooi van vannacht dwingt me voor het laatst op het ijs, maar in mijn glijden is verdriet, het is niet de dooi, die is het niet. Het is dat onze liefde is vergaan door wederzijds en redeloos verwijt en dat we het herstel verspeelden in de vergleden tijd. Vier meeuwen zweven met mij mee in een glijdend wisselspel, het landschap is troosteloos zwartwit, sneeuw smeltend op een akkerveld. Ook op de oevers smelt de sneeuw, alles verdwijnt en ik besef dat mijn leven leeg is als het doelloos zeilen van een meeuw. Straks is alle aarde zwart, zwart, tot het weer gaat sneeuwen; dat is een troost: toedekken is een vorm van vergeven. PieterW december 2009
Sneeuwbui
Het nieuwe jaar begint met zachte vlokken die zachtjes dalen en onwillig landen. Het aarden wordt hun dooi, of ze zich branden aan warme aardkorst, hete huizenblokken. De aarde drinkt de sneeuw met grote slokken en raakt verkild tot in haar ingewanden. De vlokken winnen door hun massa. Wanden van groen worden van spikkelwit doortrokken. De grondverf dekt. Dimensies dijen uit. En kijk, daar is de kerstkaart, rijstepap. Een hond danst lachend - met een wolvensnuit door zindelijk wit Hollands poollandschap. Een Alptraum van één dag. De witte bruid lost zachtjes schreiend op in grijze drab.
Patty Scholten Uit: ongekuste kikkers Atlas Amsterdam 1997
Sneeuw
Het sneeuwt, niet jachtig, eerder tastend, alsof het wit naar zwarte plekken zoekt. Maar heel het landschap ligt al volgeboekt. De dag staat zwaarbepakt om te vertrekken. De bomen dromen rechtop in de sneeuw, verwonderd en in hun verwondering verrast. De vorst heeft ieder takje afgetast. Het is windstil, er valt niets te ontdekken. De laatste vlokken vallen, in de lucht zweeft al wat zonlicht, geel en droog. En vogels, eerstgeborenen van het oog, haasten zich om de schade te herstellen. Adriaan Morrien, uit Verzamelde gedichten, Van Oorschot, Amsterdam 1994
Het sneeuwt
De vlokken dwarrelen als in schoolopstellen volwassenen staan verrukt als kinderen te staren voor het raam en ademloos bedampt het venster van hun warme adem Wij zijn het niet gewoon als kinderente voelen zouden kinderen zelfs het nog kunnen?
Het sneeuwt vandaag in kinderopstellen en hun argeloze blik schrijft moeizaam o zo moeizaam wat zij nu allemaal wel voelen moeten als het sneeuwt De vlokken dwarrelen, schrijven zij en inderdaad hoe kan het anders?
Cathy Mara uit: Gedichten van vroeger, 1986
vandaag is de wereld in winter gekleed...
vandaag is de wereld in winter gekleed een vogel vliegt verdrietig door het sneeuwen en buiten wacht de kou
ik ben vergeten om de herfst te huilen ik heb niet gejuicht in de lente mijn plezier om de zomer niet uitgebuit
misschien is de aarde wel omgerold is de poolgrens verlegd toen ik sliep
alles wat waar is is anders geworden
wie ben ik nog?
Mischa de Vreede
Uit: Met huid en hand, uitgeverij Holland, (Windroosreeks) 1959
Winterdorp Het is een dorp Niet ver van hier Een boerendorp Aan een rivier Het is niet groot En vrij obscuur Maar 't heeft een naam En een bestuur Er is een school Een harmonie Een bankfiliaal Een kerk of drie Een communist Een zonderling En zelfs een zang- vereniging Nu is 't er stil 't Is wintertijd Er heerst de griep En knorrigheid De dag is kort De hemel grauw En pas maar op Je vat nog kou Drs. P. Uit: 'Tante Constance en Tante Mathilde' Liedteksten van Drs. P., Nijgh & Van Ditmar 1999.
De Schaatser Rijdend over de vesten bij zonsondergang, de krullen van mijn moeder achterna op rondgeslepen schaatsen, mijn handen soms, even krampachtig op mijn rug, let ik op schraapsel, stukjes papier, scheuren. De grote toren aan mijn linkerkant, de lucht langzaam paars, met twee meeuwen, stijf riet langs de oevers en een wit gemaal, de baanveger nog sloffend op het pad naar de poort, naar het café, ben ik alleen op ijs dat gaarne breken zou voor mij, nu. En het water sloot zich boven onze hoofden, zou ik zeggen tegen de eerste die ik daar tegenkwam, haar jurk van roze linnen, met rafelige gaten. Het ijs wordt snel dunner. Het golft. Ik hoor het klotsen onder de lage brug. Toon Tellegen, uit: daar zijn woorden voor Uitgeverij Maarten Muntinga
Winter Winter. Je ziet weer de bomen door het bos, en dit licht is geen licht maar inzicht: er is niets nieuws zonder de zon. En toch is ook de nacht niet uitzichtloos, zolang er sneeuw ligt is het nooit volledig duister, nee, er is de klaarte van een soort geloof dat het nooit helemaal donker wordt. Zolang er sneeuw ligt is er hoop. Herman de Coninck uit: Zolang er sneeuw ligt. Brugge: Orion. 1975
|
Winter Winter is het, Kerstmis spoedig, Onder het poetsen wordt geoefend In het zingen door mijn moeder. Donker is het dagelijks vroeger, Koper blinkt, de kachel brandt. In de koude hak ik hout. Sterren schieten uit de schoorsteen, Regenen wensen naar beneden Waar standvastig en aanbeden Venus op de dakpunt staat. Binnen ruikt het naar gebak Dat de oven heeft verlaten En naar vlees dat wordt gebraden. Voeten rennen door de kamers, Stemmen wisselen kreten uit. Onbeschaamd als blauwe luchten Waar een sneeuwbui zich in uitschudt, Vliegensvlug in achterhalen Van wie vluchtend en toch dralend Zo mijn kussen niet ontloopt - Fantoom van licht, waar heb je je Verstopt? Lig je, slaap je, heb Je je sterren van ogen dicht? Ruwe nimf ben je, vlinderlicht Je lieftallige hielen gelicht. Verlegenheid heeft appelrode wangen, Je kunt ze proeven, kunt ze vangen, Kunt ze tussen het sparregroen hangen, Blozende als zonsondergangen Zijn ze, gave, glanzende vrucht. Winter is het, Kerstmis nadert, Het huis in rust en het ademt Uit zijn schoorsteen witte rook. De hemel is bestrooid met sterren, Een pruik van sneeuw ligt op de dennen, Men is thuis, er wordt gestookt. Elly de Waard uit: Strofen, De Harmonie, Amsterdam 1983
Niets dan sneeuw Niets dan sneeuw in de voorbijrazende trein huizen bomen schilderijen taferelen alles wit zo eindeloos wit takken twijgen fijn getekend alles niets dan sneeuw Cathy Mara uit: Gedichten van vroeger 1986
De winterschilder
Achter het grijze ijs op de sloot liggen de velden tot aan een onbesliste einder: bestoft velours, versleten trijp, niet ongelijk aan hoe in vroegere treinen de banken waren bekleed. Nevel en schemering doen wie het eerste er is, negeren de voortijlende Thalys. Men zou wel schilder willen zijn om dit gebrek aan kleur op linnen te bewaren. Maar ook zo kan de forens het in zijn vlietend beeldarchief opslaan voor later. Die dan weer weet: het was genoeg heel deze overvloed aan schaarste Jan Eijkelboom, uit Het Arsenaal, De Arbeiderspers, Amsterdam (2000)
Sneeuw Een wonderlijk beleven: de sneeuw ligt wijsvinger hoog de bomen hebben zich vermomd en zijn onzichtbaar. drie droevige duiven ruisen voorbij en lijdzaam het klagen van een kraai: het enig passende geluid in deze stilte - en dan bega ik noodgedwongen heiligschennis: ik maak met trage halen een witte auto blauw en laat de motor draaien. Patricia Lasoen. Geplaatst met toestemming van The Lapperfort Poets Society
ElfstedentochtHij komt, of niet, of wel, of... enzovoorts, maar Friesland wrijft zich nú al in de handen, van Snits tot Ljouwert hoor je klappertanden van barre kou en van elfstedenkoorts. Us heitelân is weer eens in de ban van bloed en zweet en dichtgevroren ogen, de supertest van menselijk vermogen en wordt daar reuze zenuwachtig van. Enfin, ze doen maar... Ik blijf lekker thuis, ik bibber bijgeval wel voor de buis. Jan Boerstoel
Winter De sterren wintertintelen en de maan doorschijnt de melkwegnacht. Het kraakt van sneeuw op de aarde waar ik ga, een nieteling, een adem wit, een ademdamp van liefde en poezie. Ida Gerhardt, uit De Hovenier Van Gorcum, Assen 1961
Winterstilte De grond is wit, de nevel wit, De wolken, waar nog sneeuw in zit, Zijn wit, dat zacht vergrijzelt. Het fijngetakt geboomte zit Met witten rijp beijzeld. De boom houdt zich behoedzaam stil, Dat niet het minste takgetril 't Kristallen kunstwerk breke, De klank zelfs van mijn schreden wil Zich in de sneeuw versteken. De grond is wit, de nevel wit, Wat zwijgend tooverland is dit? Wat hemel loop ik onder? Ik vouw de handen en aanbid Dit grootsche, stille wonder. Jacqueline E. van der Waals 1868-1922
Sneeuw
Het wit. Onhoorbaar is het wit. Slechts wat getrippel van vogelpoten heel omzichtig in de bange stilte van het wit.
Onhoorbaar ligt het wit in de leeggeblazen ochtend. Ik schrijf er geen voetstappen in.
Roland Jooris uit: Bladstil Antwerpen Gerd Segers 1977
|