Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Leonard Nolens
Leestafel heeft toestemming
van Leonard Nolens om zijn gedichten
op de Leestafelsite te plaatsen

Zie ook:

http://www.dbnl.org


 
Uit de tijd

Ik rijd naar huis in de bellende leegte
Van de laatste tram. Het wordt mijn tijd.

Verlaten straten komen samen, gaan uiteen
Op steeds dezelfde, stroevende punten.

Ik zit in mijn ijzer, lees de haltes, steeds
Dezelfde, door het raam dat wie weerkaatst.

Ik zoen de koude naam op de achterkant
Van mijn adres, verscheur de enige brief.

Het maanwit heeft weer niets verklaard.
De nacht bezit geen grond om op te rusten.

Het is vroeg in de slapende stad.
Het is laat in mijn slapeloos leven.

Leonard Nolens,
Uit: Hart tegen hart: gedichten 1975-1990.
Amsterdam: Querido 1991

 
Klein

Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.
Leer me daar vallen, en zonder te huilen,
dwars door de stoep van een wildvreemde stad.

Ook ik moet mijn gezicht vergeten.
Ook ik moet met geen vorm en geen gewicht
het diep in van een ander land.

Ook ik moet met geen oor de gond aftasten,
moet met geen hand de bron vastpakken
die jij nu al maanden de hoogte in steekt,

die jij nu al maanden hier op laat borrelen
onder mijn tafel, hier drukt tegen mijn mond.
Leer het me, Herman, ik ben nog zo klein.

Leonard Nolens
uit: Nieuw Wereldtijdschrift,
1997 dubbelnummer 5/6

 
Liefde didactisch

Zij spannen traag hun winterkleren voor de ramen
En sluiten elkaar en het straatlawaai in hun armen.

Zij gaan vanmiddag bloot een groot horloge binnen.
De wijzers zijn zijzelf. Zij maken plaats en tijd.

Een simpele duim op haar tepel verandert de wereld
Van deze volksbuurt in een kamer zonder pijn,

Een bed waaronder twee paar tranen samen slapen
Met afgelopen schoenen. Geluk heeft geen contour.

Langzaam vrijen is ook dat ronde kruispunt beneden.
Daar lopen mensen zoals wij van hen te dromen.

Leonard Nolens
uit: Manieren van leven
Amsterdam: Querido 2001

 
Kier

Laat dit niet alles zijn, dit leven stil en donker
Als het maandelijks bloeden van de vrouwen.
Laat mij van iemand zijn, maar ook niet zo volstrekt
Dat ik verdwijn, in haar, in hem, of weg moet gaan
Omdat geen mens mijn menselijk gewicht kan tillen.
Uit schrik voor mijn gezicht schrijf ik dit op.

Altijd ben ik onderweg. Ik vind geen rust
Bij mij, ben bang als jij mijn trage stap hoort branden
Op de koude tegels in de gang naar jou.
De deur gaat open. En zoenend en stom onderzoeken je lippen
De sombere man die jou zwijgend staat aan te blaffen
Met liefdesgedichten. Geef hem je bed. Laat alle deuren

Op een kier.

Leonard Nolens
Uit: Liefdes verklaringen
Em. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1990

 
Nieuwjaarsbrief

Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.
Mijn jaren duren lang en die van ons zijn kort.
Je kerstboom staat zijn groen nog in het rond te neuriën
Van de bossen ginder, allemaal zijn zij gekomen
Naar de Daenenstraat om ons hier toe te geuren.
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.

Die dag in maart dat jij mij langzaam overkwam
Is ook vandaag mijn zon. Het sneeuwt de kamer onder
Met herinneringen die wij worden, warm en koud
Zijn wij voortaan elkaars geheugen en vergetelheid.
Ook straks gaan wij gearmd en stil dit wit in daar.
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.

Leonard Nolens
uit: En verdwijn met mate,
Amsterdam, Querido 1996

 
Beginnen

2

Om twintig voor negen verliet ik geruisloos het lichaam
Van moeder en keek ik ons aan.

Ik zag ons daar allemaal liggen en staan
In mijn eerste verblinding.

Ik hoorde ons allemaal aan als de stem
Van een schaar en ik voelde mijn aanvang
Verknipt.

Mijn bloedende navel bestreek het schreeuwende centrum
Van de wereld in deze kamer.

Ik kan uit mijn kamer van jullie niet weg.

Leonard Nolens
uit: Een dichter in Antwerpen
Querido, Amsterdam 2005

 
Zonder mij

Wat kan ik voor je doen, ik heb alleen maar woorden.
Met die muziek heb ik ons huis gebouwd, mijn leven
Vernield om toe te zien of dood de moeite waard is,
Of ik daar weg mee kan zonder te moeten sterven.

Wat kan ik voor je doen, ik moet toch van je blijven.
Ik heb je toch op mij genomen zonder je te nemen,
Zonder me te geven want ik ben alleen maar jij.
Ik ben alleen maar jij geweest om niet te moeten zijn.

Ik ben alleen maar jij geworden om niet ik te zijn.
Dat is een laffe liefde, Zoet, vergeef het mij.
Wat kan ik voor je doen, ik ben alleen maar woorden,
Wou je worden, wou ons worden zonder mij.

Leonard Nolens
Uit Liefdesverklaringen, Gedichten
Amsterdam, Querido 1991

 
Prijs ons

Liefde, hoe
Gierig, hoe bleek, hoe mager
Ben je vandaag, ik kijk los
Door je heen.
Hoe pover, hoe schamel, hoe moe
Gevochten liggen je kleren
Van ons met elkaar in de knoop
Op de vloer. En hoe schraal is je praat
Van ons in dat dun en broos bed.

Armtierige,
Maak je weer dik.
En scherp onze tongen en tanden
En nagels, getongd en getand
En genageld verstaan wij mekaar
Als geroepen van jaren
Her, van straten
Ver.

Prijs ons,
Prijs ons paar.
En prijs onze goede gemeenplaats
Van langzame seks in de luwte,
Prijs die trage paringsdrift.
Die draagt ons hoog op handen
Door het holste van de nacht.
Kom, prijs ons, prijs ons aan
Bij jou,
Liefde.

Leonard Nolens
uit Een fractie van een kus
Uitgave tgv Gedichtendag Querido 2007

   
Narcissus

Het is moelijk om te houden
Van de dingen die je maakt-
Je kijkt vertederd naar een hand
Vol kaf en koren
En je bakt je brood verkeerd:
Je last met sleutelende ogen,
Met een hart vol werkzame ontroering
Twee linkerkanten aan mekaar.

Ja, het is moeilijk, maar moeilijk
En mooi om jezelf aan te raken, vandaag
En ook definitief, het is moeilijk
En mooi om je terug te vinden morgen
In de dingen die je maakt.
Daar heeft men wel een dood voor over soms.

Leonard Nolens,
uit: Vertigo,
Manteau Antwerpen 1983

 
Schatplichtig

Ze slaapt en dat is stil. Dan sneeuwt het in de kamers
Van het huis waarin ik slaap met mijn vriendin.
Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen,
Een groot en lastig beeld waaraan ik mij moet stoten,
Een scherp gewicht dat ik moet dragen alle dagen,
Alle nachten dat haar slaap me uit de slaap houdt.

Ik ben met haar alleen. Alleen met haar kom ik
De jaren afgewandeld want haar naam wijst me de weg
En in haar blik zie ik mijn blinde tijd weerspiegeld.
Ze ligt er naakt en wit, een ademende steen
Waaraan ik heel mijn bot bestaan geslepen heb
En slijp, ook als ik slaap en roepend van haar droom.

Leonard Nolens
uit: Geboortebewijs
Amsterdam: uitg. Querido 1988

 
De infinitief

Jezelf zijn.
Jezelf zijn om het even wie.
Maar jezelf zijn.

Je rechterhand verkwanselen
Aan vreemden, je geboorterecht vertalen
In een ander, tot huilens toe trainen
In scheelzien naar doelen, je kop
Verliezen in muizenissen van vrienden,
Maar jezelf zijn.
Jezelf zijn om het even wie.
Maar jezelf zijn.

Je eigenliefde kopen
Van straatventers, met je zelfhaat
Honden dresseren, met je hartaandoening
Honderden klokken gelijkzetten daar
In een land overzee, in het holst
Van de nacht elektronisch bankieren
Als snotaap van zeven, verdwaald
In zijn verdwenen ouderhuis.

Maar jezelf zijn.
Hoe prachtig, hoe vermoeiend,
Jezelf zijn om het even wie.

Leonard Nolens
Uit Manieren van Leven
Querido, Amsterdam 2001

 
Deontologie

Hoe ver mag ik gaan, hoe ver in alleenzijn, hoe diep,
En zonder dat ik straks uit haar gezicht verdwijn?
Zij, die ik in mij heb opgenomen, de noemenswaardige
Van wie ik leef, aan wie ik sterven moet, hoe ver
Kan zij mij volgen, mij, het zwartste pad, de smalste weg,
De wet die haar door mijn geboorte voorgeschreven werd?

Zij is de mens die ik besteel in al zijn vormen.
Ik ben het spook dat haar bekruipt, de giftige honing
Van haar bloed moet proeven om gezond te worden,
Dagelijks zuig ik haar dood. Hoe lang kan zij dit aan?
Hoe bang is zij in dit alleenzijn opgegaan, hoe klein?
Tot wij bij leven uit elkaars gezicht verdwenen zijn?

Leonard Nolens
uit: Geboortebewijs,
Querido 1988

 
Gedicht 6

Het schrijven pakt mijn handen vast.

Ieder uur het kijkend wit en de horende leegte.
Ik voel wat mij is aangeleerd.

Ik schrijf en doe mijn vierentwintig uren met geduld.
Ik schrijf en verwar elke zin met de zin van het leven.

Ik schrijf om na mijn dood met je te blijven praten,
Om bij jou te blijven als ik weg moet gaan.

Leonard Nolens
uit: Hommage aan het woord (1981)
Opgenomen in ‘Laat alle deuren op een kier’
Em. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam, 2004

 
Noordkant

Als zij thuis is kan ik hier het zuiden horen.
Zij is het licht dat mij zijn kern te eten geeft
En straalt tot in de koudste hoeken van mijn leven.
Alle warmte die ik ben komt hier van haar.

Dat ooit een mens mij zo brutaal, zo helemaal
Heeft aangekeken, met een blauw dat ging en gaat
Tot op het botste van mijn mannelijke leegte,
Dat ooit twee handen hier zo gruwelijk intiem

Mijn bloed gingen betasten, elke blote zenuw
Van het kind dat er onvindbaar in mij sliep,
Dat doet mijn oude dood nog pijn, dat maakt mij ziek
Van geluk dat ik met haar niet delen kan.

Als zij weg is blijf ik achter met de schaamte
Van de jongen die zijn moeder wil bezitten, hurk ik
Neer onder de rok van haar afwezigheid en neurie
Onverstaanbaar de zoete ellende van mijn geboorte.

Leonard Nolens
Uit Liefdesverklaringen, Gedichten
Amsterdam, Querido 1991

 
Laat

Vertraag.
Vertraag.
Vertraag je stap.
Stap trager dan je hartslag vraagt.
Verlangzaam.
Verlangzaam.
Verlangzaam je verlangen
En verdwijn met mate.
Neem niet je tijd
En laat de tijd je nemen -
Laat.

Leonard Nolens (1947)
uit: Laat alle deuren op een kier
(Querido 2004)

 
Inertie

Het moet gezegd.

Hier, met al mijn plichtsgevoel, mijn achterste
Vastgeroest in een versleten keukenstoel,
Hier laat ik mijn gezichtsverlies geruisloos
Als een zwarte keisteen door je handen rollen
Ginder. Ik krijg ons niet uit mijn bek.

Gooi mij niet weg.

Bewaar me. Stuur me mijn adres. Gooi me terug.
En kom ik niet als vroeger uit de tweelingster
Van je handen gevallen, dan ben ik zestig jaar
Een gitten dondersteen geruisloos ingeslagen hier
In een versleten keukenstoel.

Ik moet gezegd.

Leonard Nolens
uit: Een fractie van een kus,
Poetry International,
Em. Querido's Uitgeverij BV, 2007

 
Deur

Hoe lang, met het getreuzel van de vrek
Die voor de reis zijn centen telt,

Hoe lang heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven,

Met de schuchterheid van vrouwen
Die zich schamen voor hun schoonheid,

Met mijn honger zich verkijkend
Op de kater na de dis, hoe lang

Heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven,

Met de pubernijd die spuwde
In de kluizen van het ouderhuis,

Met ongeborenheid bedorven
In de zon van moeders buik, hoe lang,

Met de misplaatste beleefdheid
Van een ongelukkig mens, hoe lang

Heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven

Die openstond.

Leonard Nolens
Uit: Laat alle deuren op een kier
Em. Querido's Uitgeverij B.V., Amsterdam, 2004