Leestafel heeft toestemming (gedogen) van Uitgeverij Van Oorschot om gedichten van Jan van Nijlen op de Leestafelsite te plaatsen.
Gescheiden
Den zomernacht die hen zo diep ontroert zal hij wellicht, zij nimmermeer vergeten; hij was als zij: verwonderd en vervoerd, zij niet als hij: gepijnigd en verbeten. Een strelende arm die om een hals zich snoert is wel een band, maar niet voor het geweten: zij kunnen zalig zijn, van de aarde ontvoerd, en verder nooit iets van elkander weten. Maar eenmaal komt een zomernacht als deze dat ze in een ster of in een vogelkreet het uur herkennen dat geheel hun wezen deed rillen van een bovenaards genot, om te verkeren in 't onzegbaar leed der eenzaamheid, dan zij zij rijp voor God. © Jan van Nijlen, Verzamelde Gedichten. Van Oorschot 2003.
Bericht aan de reizigers Bestijg den trein nooit zonder uw valies met dromen dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.Zit rustig en geduldig naast het open raam: gij zijt een reiziger en niemand kent uw naam. Zoek in 't verleden weer uw frisse kinderogen, kijk nonchalant en scherp, droomrig en opgetogen. Al wat ge groeien ziet op 't zwarte voorjaarsland, wees overtuigd: het werd alleen voor u geplant. Laat handelsreizigers over de filmcensuur hun woordje zeggen: God glimlacht en kiest zijn uur. Groet minzaam de stationschefs achter hun groen hekken, want zonder hun signaal zou nooit één trein vertrekken. En als de trein niet voort wil, zeer ten detrimente van uwe lust en hoop en zuurbetaalde centen, blijf kalm en open uw valies; put uit zijn voorraad en ge ondervindt dat nooit een enkel uur te loor gaat En arriveert de trein in een vreemdsoortig oord, waarvan ge in uw bestaan de naam nooit hebt gehoord, dan is het doel bereikt, dan leert gij eerst wat reizen betekent voor de dolaards en de ware wijzen... Wees vooral niet verbaasd dat, langs gewone bomen, een doodgewone trein u voert naar 't hart van Rome. Jan van Nijlen In 1931 afzonderlijk verschenen als rijmprent In 1934 gebundeld in Geheimschrift In 1964 in Verzamelde gedichten 1903-1964Uitg. v. Oorschot
Foto Gedicht Bericht aan de reizigers op station Antwerpen © Foto Martijn Groothuis
Het oude zeilschipHet oude schip, met *opgegeide zeilen, ligt in het dok: het groot karkas is lek. Blank tegen hemels grauwe en lage *wijle, vliegen de meeuwen om 't verlaten dek. Eens luidde blij 't signaal van zijn vertrek, en 't heeft gedanst, de duizend, duizend mijlen, op de oceaan een kleine, witte vlek. Thans is het oud: verroest zijn ankers, bijlen... Graniet en marmer heeft het meegebracht, *steevnend door 't woeste, noordelijk kanaal, of gleed droomstil door eevnaars lichten nacht, *belaân met vruchten, specerij en kruiden. Nu ligt het stil, onzegbaar droef en kaal, maar nog met kleur en geuren van het zuiden. © Jan van Nijlen uit: Verzamelde gedichten 1903-1964 Van Oorschot, Amsterdam 1964 opgegeide: van opgeien: de schoten (bepaalde touwen aan een zeil) door de geitouwen naar binnen ophalen wijle (verouderde literaire taal): sluier steevnend = stevenend: koers zettend, varend, zeilend belaân = beladen
In Memoriam Karel Van de Woestijne Veel dichters zochten in Parijs, in Londen, Voor ’t moede hoofd vergeefs een harden steen, Maar op het doodsbed werd hun harte sereen: Hun lied werd eindelijk met hun droom verbonden. Gepijnigd door het leven als niet één, Het zwakke lijf vol ziekten en vol wonden, Heeft ook weer hij de diepe rust gevonden Op’t blanke doodsbed, maar ook daar alleen. Bedwelmd door licht en vreedzame’ appelgeur, Gij die het leven mint, en wien de kleur Des hemels nooit zoo zoet was als vandaag, Waar zal uw vreugd te leven zich verschuilen, Wat is uw antwoord op de bittre vraag: Wilt ge uw bleek lot niet voor het zijne ruilen? Jan van Nijlen Uit: Geheimschrift Enschedé, Haarlem, 1934
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik hier!
|
Geloof Nu alles faalt, heeft dit alleen nog waarde Voor mij, die nooit één waarheid heeft ontdekt; Ik zal van U niet scheiden als deze aarde Mijn pover lichaam dekt. Ik heb maar één geloof: nooit gaat verloren Wat eens de liefde zalig heeft bevrucht, En waar er twee elkander toebehoren Is zelfs de dood geen vlucht. © Jan van Nijlen Uit: verzamelde gedichten Van Oorschot 2003
De oude kroeg Ik houd zozeer van die verlaten kroegen buiten de stad in het namiddaguur, men droomt er rustig, wachtend op den vroegen schemeravond, naast een gezellig vuur. Sedert een eeuw misschien ligt hier wit zand op de geschuurde en uitgesleten planken. Alles is oud, de stoelen en de blanke tafels. Dit is een huis, een vaderland. 'k Zie door het raam een tuin die druipt van regen, de winterlucht is mistig, grijs en geel, en alles wat ik lijdzaam heb verzwegen dringt plots in kroppend snikken naar mijn keel. En toch ben ik gelukkig, want nooit kende mijn jeugd den vrede die ik nu gevoel; 'k weet mij nu nader bij mijn menslijk doel: de dood, maar zonder 't masker der ellende. © Jan van Nijlen. Uit: Verzamelde Gedichten 1903-1964. Van Oorschot, Amsterdam 1964
De harmonikaspeler Gezeten op den drempel van een huis, speelt hij gewichtig, stoer en onbaatzuchtig voor iedereen. Zij, die het vaderhuis nimmer vergeten en zij, die voortvluchtig dolen van land tot land: de dichters, de matrozen, de reizigers, die zonder énen cent, het land ontdekken door hun droom verkozen, luistren naar 't schreien van zijn instrument. Hij weent, hij juicht, de goede goochelaar, en door zijn droomrig, langoureus gebaar voelt iedereen zich weer het dwaze kind: de rentenier vergeet zijn lieve renten, de filosoof zijn kostbaarste argumenten, de veertigjaarge dat hij heeft bemind. © Jan van Nijlen oorspronkelijk in De vogel Phoenix (1928) Opgenomen in Verzamelde gedichten Van Oorschot 2003
De kooiof schepen fluiten die vertrekken gaan, als in het najaar, in de koffiehuizen, weer gladiolen op de tafels staan. Ik weet: nu zijn de velden zonder koren, van dag tot dag wordt dieper groen de wei en scheert de zwaluw sneller rond den toren, de gentiaan bloeit in't moeras der hei. Wordt dan voor immer mijn geboeid verlangen gevoed door een seizoen en door zijn kleur, is dit de kooi waarin ik ben gevangen, waar is het slot en wie ontsluit de deur? © Jan van Nijlen uit: Het oude kind Opgenomen in Verzamelde gedichten, Van Oorschot 1964
De jonge wolf Kom, laat mij los, laat mij maar lopen, ik vind de weg wel door het bos. Mijn hart is sterk, mijn oog is open. Kom, laat mij lopen, laat mij los. Vrees je dat ik de weg niet vind, mijn vrijheid al te duur zal kopen? Jij vader was ook eenmaal kind, en toch ben jij ook weggelopen. Kom, laat mij lopen, laat mij los. © Jan van Nijlen uit: Verzamelde gedichten, Van Oorschot 1964
|