Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Jabik Veenbaas
poezie

 © foto Jabik Veenbaas

website Jabik Veenbaas

Jabik Veenbaas (1959, Hilaard) studeerde Engels aan de Universiteit van Amsterdam en Wijsbegeerte en Fries aan de Vrije Universiteit. Hij is werkzaam als vertaler en publicist.

Veenbaas publiceerde vier gedichtenbundels, twee verhalenbundels, een bundel essays en enkele toneelstukken in het Fries.
Eind 2001 verscheen zijn eerste gedichtenbundel Metropolis, die in september 2003 gevolgd werd door De jefte en eind 2004 door Brieven oan myn bern en in 2007 De sinne, it smelle bêd, myn lichem (alle verschenen bij Utjouwerij Bornmeer).

De poëzie van Veenbaas werd vertaald naar het Nederlands. In 2006 verscheen bij BnM Uitgevers te Nijmegen Darwinistische weemoed, een selectie uit zijn eerste twee bundels. Naar aanleiding van deze bundel schreef Piet Gerbrandy in De Volkskrant: 'Veenbaas is een belangrijk dichter.' Voorjaar 2007 verscheen, eveneens bij BnM, Brieven aan mijn kind, een vertaling van Brieven oan myn bern, aangevuld met enkele nieuwe gedichten. Deze maand verschijnt bij uitgeverij De Contrabas 'De zon, het smalle bed, mijn lichaam,' de vertaling van zijn laatste bundel.
Hij werkt momenteel aan zijn eerste oorspronkelijk Nederlandstalige bundel.

Veenbaas vertaalde proza en poëzie uit het Engels. Hij vertaalde romans en essays van onder meer I. F. Stone, Theodore Dalrymple, Michael Herr, Susan Brownmiller en John Irving en poëzie van onder meer W.H. Auden, S. Plath, Walt Whitmanen C.K. Williams. In 2003 stelde hij Maar mijn hart is onvergankelijk  samen, een bloemlezing met vertalingen uit het werk van de Nigeriaanse dichter Chris Abani.  Momenteel werkt hij aan de vertaling van de 'Lyrical Ballads' van William Wordsworth en Samuel Taylor Coleridge. Hij vertaalde verder veel poëzie uit het Fries naar het Nederlands.

Veenbaas vertaalde tenslotte ook filosofisch werk. Samen met Willem Visser vertaalde hij van de filosoof Immanuel Kant Prolegomena  en Kritiek van de zuivere rede. Medio 2006 verscheen hun vertaling van Kants Kritiek van de praktische rede . In 2003 maakte Veenbaas de bloemlezing Grote denkers over verdriet en troost. Momenteel werkt hij (samen met Willem Visser) aan de vertaling van Kants 'Kritik der Urteilskraft'. Voorts vertaalde hij werk van Arthur Schopenhauer en Roger Scruton.


 
mijn huis

nog denk ik terug aan mijn huis, het kleine, een
zomeravond en een zandbak, stekelbaarsjes
in een weckfles, buurmans radijzen

en aan de doden die hier woonden,
met hun zachte lippen en hun ogen vol onmacht: een
jongen die de sloot inliep, een vrouw die
viel het bloed vloeide zomaar door
mijn kamer

het verleden dat over de drempel strompelde, zwaar
bewapende soldaten, een veldheer die het oosten
veroverde, bommen op een stad. of eerder nog:
zonnestelsels die ontstonden (een vage
herinnering), sterren die hun eerste licht
smeten het vuur smeult nog na in mijn
open haard

mijn huis: zou het nooit groter geweest zijn dan mijn hoofd
en niet dikker dan het vlies van mijn huid?

hoe ik loop over smalle planken
met het huis in mijn doorzichtige hand

Jabik Veenbaas
Uit: De zon, het smalle bed, mijn lichaam
Uitg. Contrabas juli 2009


 
slapend meisje in de trein

de trein slaapt nog niet
de avond slaapt niet
het meisje niet (ik)

over de goudzoekende akkers
de hoge snuisterij van de bomen
de kieviten roepend met naakte lip

waar voert de trein me heen?
naar de liefde die komt als een zieke duif?
de tak die gebroken tegen het raam tikt?
naar het tochten van mijn gordijnen?

de trein waar voert de trein

of ben ik al thuis
als het jurkje dat ineens in het gras ploft
en de jongen met de lieve hondenkop

de trein de trein waar voert de trein
naar de natte appelnacht
die danst over de elastieken brug
en dan de dag op nieuwe rode schoenen!

Jabik Veenbaas
De zon, het smalle bed, mijn lichaam
De Contrabas, mei 2009


 
geschonden portret

(bij een jeugdfoto van mijn moeder met haar zuster)

o je tomeloze je roepende
als jonge bokken besprongen de jaren
recht in mijn strelende mijn meedogende
je ogen je hopende je belovende
je gretige van honger groot eenmaal
zo hoog en open

je dolende je holle moederogen
je ogen rood van nood van mannennood
het regent bloedvogels uit je ogen!
je oorlogsogen je doden veel te vroeg
in vuurjacht verschroeid: mijn voorhuis ooit
in lichterlaaie

jouw ogen het zijn mijn gebrokene
stromen nooit nooit weer als jouw brandschone
in spin de bocht gaat uit gaat in van
een meisjesbegin en van jouw zuster
met haar sepia ogen zo lief gebogen
over jouw argeloze

Jabik Veenbaas
De zon, het smalle bed, mijn lichaam
De Contrabas mei 2009


 
het huis

zoals jij dit huis vindt, de gele beer in je kamer
zo vond ik zelf ooit mijn eerste oude, het sterke
rode dat ronddreef in een zee van weide, zo
zal ik jou wiegen in mijn rusteloos, rusteloos

zoals ik keerde naar het huis met het licht,
het licht dat op de zomertuin vol rozen
en ik die nog verder, ik rende zomaar
de weg af met mijn rusteloos, rusteloos

woonde in zoveel vreemde sindsdien, een huis
als een schip dat op stuurloze golven,
zonk weg in zijn donkere gangen, een huis
zonder muren als een rusteloos, rusteloos

maar ik zal jou wiegen, kleine, in je eerste,
lieve huis, als was het voor eeuwig, en waar
in al je huizen van later vind je ooit een thuis
als je eerste voor je rusteloos, rusteloos

Jabik Veenbaas
Uit: Brieven aan mijn kind
BnM mei 2007


 

darwinistische weemoed

christus, waar kom ik terecht
ik ben zo nerveus!
zal ik een engel worden?
soms meen ik dat m’n staartbeentje groeit
maar het is die grijze zak aan m’n kop
nog betere machines zeker!

met m’n vrienden vier ik m’n verleden:
de bonobo boemelt, de kaketoe roept
en de Cheshire cat glimlacht
(overdag soezen en spinnen
’s avonds met één sprong op het dak)
maar dan bekruipen mij
bloedige beelden: het slagveld,
de goedige dodo die zich opoffert,
en ik zeg niet: laat mij het maar doen

eeuwig die verrekte muggen
staken me al als schubbig reptiel

ja, toen ik nog een listig eiwit was
ik vloog er in als een wilde
wat voel ik me oud!

overal in en om mij
het ruisende water
zo deemoedig dat het me vertedert
en nooit die heimwee naar een ziel
waar doet het me toch aan denken?

werd ik maar weer een steen:
eerst het trotse stollen, dan
het vadsige liggen, ’t gestage
blijmoedige slijten

Jabik Veenbaas
Uit Darwinistische weemoed
BnM maart 2006

 

 


Lees de reacties op het forum, klik hier


 
requiem

bleef wat hangen in het sleepvoetende huis
om een uur te sterven met een oude vriend
rook er licht naar de oorlog die ongemerkt
was gaan liggen maar de hoge piano
stond er nog met al haar
tien stijve vingers

nog amper ademen, vrachten verhalen
verzwijgen. het was de maag, het haperende
hart, het waren de rennende kinderen, daar
buiten op straat, een step vergeten, de hoge
blauwe bal die over de heg vloog
waar bleef hij toch

de bomen zetten hun tanden in de nacht, die
als een druppel leven van zijn lippen vloeide: wat
hebben we gelachen, had nog zo graag naar
wenen gewild, en: oude vrienden
sterven niet. maar dat laatste heb ik
niet meer gehoord

Jabik Veenbaas
De zon, het smalle bed, mijn lichaam
De Contrabas mei 2009


 
de aarde

de aarde, een zware geur van groen en water,
bleef me toch altijd na, ook als ik
wegdreef, met mijn spinragwieken
over de ijle, wijkende hemel

                                        of wakker werd
in haar vorstige lente, aan een boos
en visloos diep, een ijsharde hand op mijn
knokige schouder

                         meer dan eens ontkwam ik
het laatste verse brood in een slip van mijn jas
dat ik verborg, een paar vluchtige stonden, in
het hazenleger van een vrouw

                         en tenslotte terugvond
in jouw kindergezicht, mijn boom en mijn wortel.
toen wist ik: ik was het zelf, steenoude oergrond,
broer van zon en sterren, sterk als een berg,
en ik zou jou bergen

Jabik Veenbaas
uit: Brieven aan mijn kind
BnM mei 2007


 
de oorsprong

scheurende grond, de berg siddert
springvloed van water en modder
aardenacht breekt: teer het dagen
een vrouw, dragend, klaagt
naakt en schreeuwend een man:
honger, de daden

temt het briesende paard, de wolf
slaat een schuilhut van huid en takken

diep in de winter het baren, sneeuw
op het veld. de man, voor zijn tent,
denkt: in het wit, onbetreden,
het wildspoor van jouw stappen, naar
een moeder, een akker, een stad

Jabik Veenbaas
Uit: Brieven aan mijn kind
BnM mei 2007


 
De gave


ik liep nog één keer door de stad
om alles weg te geven

mijn benen liet ik aan een bedelaar
die zijn hand ophield in een schemerig park

mijn vingers gunde ik aan een vogel
die er zijn jongen mee voerde

mijn kleumend hart schonk ik aan jou
een vreemde, bloederige gave!

toen was ik niets meer dan een lang verlaten,
een ongenaakbaarheid, maar ik werd ook

het onstilbaar verlangen van de late bedelaar,
het vogeljong dat reikhalzend uitvloog
en jouw meisjesogen die dorstig dongen
naar de broze blijdschap van een nieuwe dag

Jabik Veenbaas
uit: Darwinistische weemoed
BnM maart 2006

 


De jefte

ik rûn noch ien kear troch de stêd
om alles wei te jaan

myn skonken liet ik oan in bidler
dy’t de hân ophold yn in skimerich park

myn fingers joech ik oan in fûgel
dy’t der syn jongen fleurich mei fuorre

myn klomske hert skonk ik oan dy
in frjemde, bluodderige jefte!

der bleau doe in ferlitten fan my oer,
in ûnneigeanberheid, mar ik waard ek

it ûnstilber begearen fan de jûnige bidler
it fûgeljong dat longerjend útfleach
en dyn famkeseagen dy’t toarstich tidigen
op de lytse blydskip fan in nije moarn

Jabik Veenbaas
Uit: De jefte
Bornmeer 2004

(Het gedicht 'De gave' is een vertaling van dit Friestalige gedicht)