HerfstDe bomen roesten in het zieke licht langs somber in zichzelf gekeerde grachten. In wilde, stormdoorvlaagde regennachten vertoont de maan een bleek, behuild gezicht boven de lege straten, smalle schachten waar in een onverbiddelijk gericht de zomer langzaam voor het najaar zwicht, terwijl de huizen op het einde wachten. Tegen de morgen is de strijd beslecht. Een vage geur van heimelijk bederven heeft aan de moede wind zich vastgehecht. Tussen een handvol dunne zonnescherven heeft zich de zomer moeizaam neergelegd om eenzaam en onopgemerkt te sterven. Hanny Michaelis uit 'Verzamelde gedichten' Van Oorschot 2006
Verdrietig kind, verdrietig gedicht
Ik ben de herfst. Ik ben de regen. Ik ben de storm.
Zoek mij maar op, ik sta in alle gedichten.
Houd mij maar vast, ik heb het koud en ik ben moe, en nog zoveel bladeren aan de bomen, nog zoveel bladeren overal.
Toon Tellegen uit: Daar zijn geen woorden voor, een keuze uit de gedichten, Rainbow Pockets 2005
Een lege postbode verdrinkt op de landweg
(Voor A. Morriën)
het is verdomd al weer haast herfst en mijn vermoeid lichaam dat geen honing kent lichaam zwak boven mate en gespleten het is een oud huis als in Greenwich Village
de bomen staan haastig in te pakken hun bladeren gaan in de koffers van de grond de wind is een gezwinde sleutel en over het deksel legt zij een kleed van wolken
de vensters van mijn lichaam zijn blind en bij het haardvuur van mijn dromen zie ik de dagen als vlammen boompje verwisselen en weggaan in een oude stam van het huis
hoe laat zou het al zijn de rivieren staan te heupwiegen als een raam tegen het landschap mijn lichaam mijn teder lichaam zachtjes heengaand of een lege postbode verdrinkt in de landweg.
Hans Lodeizen, 'Het innerlijk behang en andere gedichten', 1952
In de herfst
Hol en leeg van verlangen en de gele amberen bomen de groene en barnstenen stammen.
Het licht hangt stil in de blaren.
Mijn hart is te veel geopend, te veel in het licht gevangen in der wolken licht varen… En pijndoend, schrijnend dromen weg van mijzelf te komen En eigenlijk zo wanhopend.
M. Vasalis uit Parken en Woestijnen Wil
Herfst
Toornige vreugde doet mij rechtop gaan dwars door de herfstige plantsoenen waar in het nat verwilderd gras rillend naast de zwarte plas een troep verregende kalkoenen verworpen, onheilspellend staat.
De wind schuift in de glazen wolken lichtende wakken hemel open en wervelt glinsterende kolken omhoog uit gele bladerhopen. Als gevallen englen hokken door geen zon meer te verzoenen in een somber dreigend mokken daar mijn broeders de kalkoenen.
Maria Vasalis, uit parken en woestijnen
Wil.
Herfstige beukendreef Wekenlang gaat het vallen vanuit almaar kalere kruinen achteloos door. En deze vreemde droefheid: ook bij bomen hoort ze blijkbaar bij de kleine dood want zo kwistig wordt leven zelden rondgestrooid. Hoe tomeloze drift onder zolen kraakt en knapt. Al die geduldig opgeblonken minuskule houten kistjes met binnenin rantsoen voor onderweg en na miljoenen jaren koppig deze zelfde boodschap die aan aarde wordt bezorgd: het feilloze plan voor het bouwen van een rode beuk. Marc Tritsmans uit: De Vlaamse Gids 1996/4
Koortsdreun 't Is triestig dat het regent in den herfst, dat het moe regent in den herfst, daarbuiten, - En wat de bloemen wégen in den herfst; - en de óude regen lekend langs de ruiten... Zwaai-stil staan grauwe bomen in het grijs, de goede sidder-bomen, ritsel-wenend; - en 't is de wind, en 't is een lamme wijs van kreun-gezang in snakke tonen stenend... - Nu moest me komen de oude drentel-tred, nu moest me 't oude vreê-beeldje gaan komen, mijn grijs goed troost-moedertje om 't diepe bed waar zich de warme koorts een licht dierf dromen, en 't wegend wee in lede tranen berst... ... 't Is triestig dat mijn droefheid tháns moet komen, en lomen in 't atone van de bomen; - 't Is triestig dat het regent in den herfst... Karel van de Woestijne uit: Werken van Dishoeck, Bussum 1928
Een goed najaar De vruchten zijn verkocht. De boeren betalen de pacht aan de Heren. De vliegen vallen dood op tafel. Het regent gulzig en de bieten glanzen. De akkers verteren hun moederkoek en stijf in de wolken nadert de winter. Morgen koop ik zeven kannen olie en een nieuwe bril om in het boek te lezen. Deze winter ga ik nog niet dood. Paul Snoek uit: Gedichten 1954-1968. Brussel: Manteau
Stem van de Herfstregen Wees niet bevreesd wanneer de vlagen gaan rondom uw huis-het is uw aards verblijf. Wees niet bevreesd als ziekte u komt slaan- uw lichaam was altijd een aards verblijf. Zonder bekommernis laat u ontgaan roem, eer en staat; zij zijn een aards bedrijf. Maar wees bevreesd wanneer de tranen gaan, de bevende, om wat is aangedaan door u. De liefde is uw eeuwige verblijf. Ida Gerhardt, uit zeven maal om de aarde te gaan, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2001
|
Moede herfst Ik ben zo moede. Ik denk aan hen, die waren Met mij knapen in ene blijde klas. Weer daalt een jaar. De bruine en gele blaren Dwarrelen in het gras. Jacob Israël de Haan uit: Kwatrijnen, Amsterdam: Van Kampen 1924
HerfstNooit ben ik meer in mijn gedachten groot, steeds zeldner denk ik dat mijn werkelijk wezen zich tonen zal en durven te genezen van de steeds naderende duidelijker dood. Vandaag zag ik de hemel door het weemlend lover verbleken tot een doodlijk zuivere helderheid. Ik heb mezelf nog van geen ding bevrijd en er is haast geen tijd meer voor mij over. Er ruist een hoge ruime wind door de recht opgerezen bomen: aan het zwarte water is een hert gekomen, en door het oevergras schijnt laag de zon... Dit is het enig antwoord, dat ik vind, dat mij bevrijden zou, zo ik t vertalen kon. Maria Vasalis, uit Parken en Woestijnen. Uitgeverij van Oorschot 1940
Een vliegje in de herfst, vliegt tussen de takken van een berk- geur van bladeren, natte aarde- en tussen die takken is niets en tussen die en die, het vliegje denkt misschien: de spin is een verzinsel, het eerste web moet nog worden uitgevonden! Het wordt donker, de maan komt op, oud bos, slingerende paden, nauwelijks lanen, de moed om te verdwalen bijna gemist. © Toon Tellegen uit Gedichten 1977-1999
De zomerstoelen waarin wij nog kortgeleden zaten staan zo geschikt alsof ze bij het opstaan weggeschoven door ons zijn verlaten. Het riet kraakte, niet meer van ons, maar van de najaarsregens en de zittingen vergaarden om zich toe te dekken blad dat daar zelf in een vluchtpoging belandde. Weerloze hoek is het, die geen beschutting aan zichzelf kan bieden en, niet voor de overwintering gemaakt, ook geen verlichting geven zal aan anderen, noch aan degene die hem plaatste. O pijnlijk is het, onverdraaglijk, het weinig zichtbare verschil dat soms bestaat tussen de dierbaarste momenten en de desolaatste. Elly de Waard Uit: Afstand Amsterdam: De Harmonie, 1978
Kil De herfst wordt nu kil. De meeste bomen houden hun groen vol, maar de berken, van vorm en tint toch al ijl, slinken tot geesten. Hun schemerende skeletten zijn behangen met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt, versleten dukaten die zullen vallen op vochtige Hollandse zandgrond. Hans Andreus, uit: Groen land Amsterdam: uitg. Holland. (De windroos, nr. 60).1961
Een nachtkaars Als een wit laken opgetrokken tot aan de kin staan de Phloxen Paniculata naast de Salvia Superba, zuchtend. Hydrangea’s, dun als vliegerpapier ritselen zacht in de avondbries. Langs de vijver wegkwijnende Hosta’s, Door bleek maanlicht beschenen een enkele Rudbeckia Fulgida en een wilde Aquilegia Vulgaris. Zelfs de Delphinium Grandiflora kleurt nog eenmaal op. Ik kijk naar mijn adem die wolkjes vormt langs vervagende borders. De Oenothera Graeca gaat als een nachtkaars uit. Rim Sartori Herfst
HerfstgeurenEen fluitende wind en gekraak van takken. Dwarrelbladeren weven bronskleurige tapijten. Geknakte rietstengels langs de modderige sloot. Een lichte nevel klam en vochtig. Glijvlucht over glibberige grond door geelgroene bruine bladmoes. Overal geflierefluit van jewelst Grauwe ganzen gakken. Klapwiekende dansers in V – formatie, vliegen allen zuidwaarts naar de horizon. Een achtergebleven lijster hangt dood in een struik, een buizerd loert ernaar op zijn veel te dunne tak. Rim Sartori
Vreemd, dat boom en tak zoo stil staan In het gouden licht vandaag, Dat de bladertjes zoo stil gaan, 't Een na 't ander, naar omlaag. Dat het zonlicht zoo voorzichtig Door de ijlheid straalt van 't lof, En het groene blad doorzichtig En veel eed'ler maakt van stof, Dat het windje in de twijgen Zoo behoedzaam gaat te werk En aleen wat blaadjes zijgen Doet op 't pad en 't bloemenperk, Zonder 't wazig diep te raken Waar de groene schemer blauwt, Of den goudglans schuw te maken In het ijlbebladerd hout, Of te roeren aan den vijver, Waar zeer statiglijk en traag Twee voorname zwanen drijven Met hun spiegelbeeld omlaag, En wat late najaarsrozen, Als bewasemend amethyst, Al den weemoed van hun broze Schoonheid heffen in den mist. Jacqueline E. van der Waals uit: Laatste verzen 1923
|