Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
gedichten over KUNST

Melkweg


Je kunt in de wei uit een melkweg van wit
één takje fluitekruid plukken om thuis
in een vaasje te zetten en van dat takje
één twijgje afbreken en daarvan één
steeltje en daarvan één bloempje
en van dat bloempje één pointe
van het godganse pointillisme.
Nee, dat kun je niet.

Herman de Coninck
uit: Enkelvoud, De Arbeiderspers 1991
 

 

 

 

 

 

 

 

LANDSCHAP MET KERK EN DORP,  1665-1670
Jacob van Ruisdael


Starend naar Van Ruisdael
zie ik billboards noch mobielmasten
het platte land bestaan, geen files
van flats of lasso’s van x-baanswegen
stikvol blik met hete adem
van en naar industriegebieden gaan.
De horizon ligt languit,
zonlicht struint door puur
en hoog oud-Hollands blauw,
oranje daken zwermen om een kerkje.
En tussen schoven hooi,
te tellen schapen zonder gele oorlellen
picknickt een gezin in lang groen gras.
In kloppend perspectief:
piepklein hun ik  


Inge Boulonois

Uit: Het geluk van een tafel (2011)

 

 
Klee

 

Als een heimelijke kleur
wonen bij Paul Klee, en niets
meer zeggen. Een lijn zo zacht
door zijn lichaam voelen
en machinale diertjes
vol veertjes doen springen
tot een mijnramp van ontroering
ontstaat.

© Roland Jooris

 
Lof van de schilders

 

Aan mijn vrienden de schilders
voel ik me het meest verwant

want ze schouwen in een gezicht
een lichaam een landschap

kleur die pokert met een vorm
de rauwe vlek van het rode oker

blijkt een luie dij in het licht
van het voltooide schilderij

Van mijn vrienden de schilders
heb ik het kijken geleerd

het nijvere speuren naar het moment
waarop het beeld zich ontsluiert

Bonnards schuit, op de plecht voorgoed
gedroomd 't meisje, drijft op de vijver

waarin beschroomt aan de kant
de jongen met een twijgje roert

In mijn vrienden de schilders
herken ik ook wat mij beroert

hoe in een overhoedse wending
schitterend in het kunstlicht

de ademloze salto mortale
van de beheerste acrobaat

een ogenblik en voor eeuwig

de schone waarheid wordt

© Remco Campert
Uit: Een neger uit Mozambique
De bezige bij, Amsterdam 1988

 

 

 

 

 

 

 

 

 'Ik heb het Rood van ’t Joodse Bruidje lief’

 

…het broderietje kruip ik over, ‘t kuise
blozende vergood ik, schroomvol ruisende
de rode gewaden als bijna-dode wingerdbladen
om haar heen, een ruif is zij mijn haverkist,
mijn stoof van suikering, de kozende struise
een struikje broos, ik heb mijn hand op dit
broodje gelegd – de ruiker van haar konen
rozen, zij is het blote fruit aan mij geopend,
ruigte van het toegedane, schoon ontluiken
in hoofs genegenzijn, o vroom beschuitje,
boterschaapje, vlam van dromerig verpozen en
de roze handen, roomsoezige blankte schuilend
onder inkarnate korenschoof van ’t grootste
bruidje, en ik gouden man heb lief dit alleen
aan de dood te verliezene, glorende duifje.

Met dank aan Pierre Kemp

© Anneke Brassinga
Uit: IJsgang
De Bezige Bij, Amsterdam, 2006

 
Het Rood van het Joodse Bruidje

 

Ik heb het Rood van ’t Joodse Bruidje lief,
van toen ik het zag voor het eerst
en ik nog niet begreep,
welk een verkering ik die dag begon.
Ik kwam er ook op dagen zonder zon,
of dat haar licht zich even maar verhief
en vloeide weg in een wankele streep,
dan zocht ik de nuance, die het teerst
en toch nooit diep genoeg
mij lang te blijven vroeg.
Ik zag het Bruidje met de linkerhand
piano spelen op de rechter - van
haar door de tijd bedeesde man
en ik werd niet jaloers. Dat was hún band.
Ik kwam niet door hun minne-schikking treden,
het is mij om het Rood van haar kleed en
anders niets te doen,
ook niet om de entourage in goudig-groen.
Alleen díe kleur zien als een kleur van heden,
of Rembrandt naast mij er mee speelde
binnen de bronzen van de achtergrond
en welke kleuren hij er nog penseelde,
er toch die kleur voor alle tijden vond.
Ontstond zij met of zonder schilderstok,
het is zijn Rood, waarin hij zong Bruidjes rok;
het is mijn Rood, rondom haar rechterhand,
neen, geen juwelen, franjes of kant,
het is maar rood. Het Rood, dat ik aanbid,
vooral als ik in de zon naast Rembrandt zit.

© Pierre Kemp
in Maatstaf, juni-juli 1956
Opgenomen in Verzamelde werk
Van Oorschot 1976

 
Eva, zandsteen, twaalfde eeuw

Voor de steenhouwer was zij de eerste vrouw
op aarde - alsof je iets ziet van zijn deemoed
in de vrouw die hij schiep, zo trots is ze

haar ogen kijken langs ons weg, terug naar
wat achter haar ligt, al een mensheid ver

ze lijkt te denken aan hoe het begon, hoe ze
met Adam het paradijs verliet en ze samen
de eerste mensen moesten zijn

haar huid, haar mond waren nog glad en zacht
ze was geschapen om te worden bemind
en om kinderen te koesteren

maar de zon, de regen, de wind waarin ze leefde
hebben haar verweerd en de materie blootgelegd
waarin ze werd gemaakt - de steen

de steen die er al was, een eeuwigheid
voordat ze zelf bestond

het geeft haar gezicht iets zeer nadenkends
een niet te peilen afstand

Rutger Kopland

uit: Wat water achterliet,
van Oorschot 2004
 







 


COMPOSITIE 10, 1939-1942
Piet Mondriaan

 

Geen mens nee zelfs geen boom
te zien, het groen voorbij, de wereld
weg gekeken, glad getrokken,
geschikt met een gesnoeid palet.


Windstil linnen, elk geruis gestold
in verf, de hang verradend naar dat
diepste evenwicht, de sluimerende
maat van alle dingen. De grote lijnen


trok hij zijwaarts en omhoog,
als volstrekte armen van een boom.
Òf die van ons, na alsmaar rekken
reiken naar elkaar en hemelwaarts –


Inge Boulonois
Uit: Idioom van geluk
Poeziefonds Open, Uitgeverij Kontrast,
Oosterbeek 2016

 
Het woordje kunst

 

Eerst dacht ik bij het woordje kunst alleen aan schilderijen,
die stilletjes gevangen zijn in lijsten aan de wand.
Ik vond dat zielig en ik wou een schilderij bevrij'en,
maar ach, ik mocht het zelfs niet eens beroeren met mijn hand.

Toen dacht ik bij het woordje kunst ook eens aan beeldhouwwerken,
die doodstil staan gevangen op een sokkel in de grond.
Ik heb een beeld gestreeld, maar of een steen een aai kan merken?
Ik weet niet eens of 't standbeeld zélf wel wist dat het bestond!

Nu denk ik bij het woordje kunst aan thuis en aan verhalen,
die opgeslagen liggen in een dichtgeslagen boek.
Ik kan er met mijn vinger en mijn ogen in verdwalen
en vind er soms een streling in als ik een streling zoek.

© Ted van Lieshout
uit: Van verdriet kun je grappige hoedjes vouwen
(Leopold); 1987

 

 

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
Onmogelijke liefde


je houdt me met een stille blik gevangen
en staart me met bevroren ogen aan
betoverd blijf ik zwijgend voor je staan
in twijfel tussen schaamte en verlangen


het lijkt alsof je heim’lijk om me lacht
plezier beleeft aan een hardvochtig spelen
een minnaar die je nooit zal mogen strelen
en die zo kansloos op een teken wacht

je schepper is een kunstenaar geweest
op zijn palet begon jouw eeuwig leven
zijn hand werd kalm bewogen door de Heer

als meester van z’n artistieke geest
hij heeft je zoveel schoonheid meegegeven
mijn teer beminde meisje van Vermeer


Daan de Ligt
Haags stadsdichter
Uit???

 

 
Vermeer

 

Zoals dode fazanten en patrijzen
precies hun plaats kennen op een
glanzende schaal, versierd met
een handvol bedauwde druiven, zo
vanzelfsprekend mooi in kamers
met een raam op het noorden, in
ingehouden licht, als vogels in een
kooi met het deurtje open, niet bij
machte om te vluchten, wachtend
op iets dat vanuit dat raam misschien
ooit: deze vrouwen vaak het hoofd
gebogen, bezig met wat nauwelijks
bewegen nodig maakt. Een brief
die wordt gelezen, melk gegoten,
een parel gewogen, een leven geleefd.

 

Marc Tritsmans
Uit: Van aarde,
Lannoo, Tielt 1999

 

 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Meesterwerk

Wat nu de Saul van Rembrandt betreft,
mij ontbreekt het wel eens aan een tulband en iemand
die harp of harpischord voor mij bespeeld
aan een scepter en een bescheiden gordijn
waarmee ik tranen kan drogen.

J.A. Emmens

uit: 'Gedichten en aforismen', dl.I,
Van Oorschot 1980.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

David

 

Beelden werden niet gemaakt, ze moesten 'worden
bevrijd uit het marmer', alsof ze er al waren
altijd al,

(ergens, in een windstille juni, op een wit,
onbewond eiland in een blauw-groene zee)

en inderdaad, hij vond een prachtige steen,
onder zijn huid een perfekte machine
van hersenen, spieren en hart,

en niets van moeite, niets van een beweging
die er ooit was of nog zou, alleen
houding, onverschillige kracht

van milliarden kristallen, volmaakte
kopie van een jeugd.


© Rutger Kopland
uit Geluk is gevaarlijk
Maarten Munitinga/Rainbow 1998