Het Italiaansch
U minne ik teêr, ô taal van lust en weelde,
Die 't stug Latijn in dartele ontucht teelde;
Die als de kus op malsche lippen smelt,
En 't hart doorstroomt met Liefdes algeweld.
Uw woorden zijn uit zacht satijn geweven,
In toontjens die op donzen vlerkjens zweven;
Uw letters, zoet als Zefirs ademzucht;
En heel uw spraak, één lieve Lentelucht.
Maar meer nog u, ô Vaderlandsche tonen,
Waar kracht en ziel en Hemelgeest in wonen;
Die met den zang van Po en Tyber vliet,
En Godenlust door hart en aders giet,
Maar rijzen kunt, en onder 't boezemstreelen,
Met Godenwil op 't menschlijk hart bevelen,
Zijn stormen stilt, zijn ijs in vlammen zet,
En donders voert, en bliksemend verplet.
Willem Bilderdijk (1756-1831)
uit: Ik reikhals naar het graf,
Bert Bakker, Amsterdam 1981