Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Gedichten over geluk
Geluk


Het geluk is overkomelijk. Men plaatst het
in een vitrine en gaat aan het werk.
Wie ernaar vraagt krijgt het te zien,
onder weloverwogen commentaar.


Het is gebruikelijk om ’s avonds achterover
te zitten en het geluk, zoals dat beschaafd
verlicht tentoongesteld staat, te beschouwen.
Men stoot de deelgenoot erover aan.
Die knikt of zegt heel zachtjes: ‘Ja.’


In hoeverre het geluk ons bepaalt
is niet eens een vraag: totaal. Wij zijn niets
dan ons geluk, en het geluk is waar wij zijn.


Slechts tijdens het afnemen van de glasplaat
slaan we soms de ogen neer. De vochtige
doek hangt slap in onze handen. Zo mooi.

Mark Boog
Uit: De encyclopedie van de grote woorden,
Cossee, Amsterdam 2005
 
 
Een leuke dag


De deur van de patio staat open

een stoel die kraakt
buurman zaagt en zaagt
een tak valt.

Mijn naaste buurvrouw
galmt haar operafragmenten
Mijn andere buur klopt met een hamer.

Ik drink een glas rode wijn.
En proost op de lente,
de zon en het ‘slagje’ op het vlees.

Schuif de deur van de patio dicht

Volop loert de zon door de ramen.
De kamer is geel getooid,
het lijkt wel Lente!

Ik kijk in de spiegel
zweef naar mezelf toe,
als ik me omdraai, ben ik weg.


 Rim Sartori mei 2010
 

Mama, waar heb jij het geluk gelaten

 

Mama, waar heb jij het geluk
gelaten? Ik had het hier
neergelegd en nou is het weg!

Je zult het wel ergens hebben laten
slingeren of het is gestolen of
misschien per ongeluk weggegooid.

Wie zou mijn geluk willen stelen?
Wie niet?

Ted van Lieshout
uit: 'Mama waar heb je het geluk gelaten'
Uitgeverij Leopold 2005


 

Drie kleine vogels levend op de rand van zee en strand

 

Drie kleine vogels levend op de rand van zee en strand
houden mij gezelschap aan de branding.
De gratie van hun rennen en bewegen,
half vliegen over het water, te licht voor zwaartekracht,
samen alleen in lucht, nat zand en spiegeling,
dat woordloze toebehoren aan elkaar en niemand anders -
opeen zijn ze verdwenen zonder dat ik zag waarheen.

Die eenvoud, dacht ik, is voldoende paradijs,
wij drieën zijn het, ik ook eindelijk gestorven
en levend had ik het geluk het al te mogen zien.
De aarde is niet sterk genoeg om ons te binden,
zij klemt zich nog slechts aan mijn voeten vast,
maar wind dwingt zand mijn stappen toe te dekken
en ik heb niets te doen dan dat ik wacht.

Elly de Waard
Uit: 'Afstand',
De Harmonie 1978.

 
Toen

 

Kerstmorgen vroeg... De prille jaren vijftig leden
buiten voelbaar onder de winterkou,
de rode kolenkachel was nog amper lauw,
maar de elektra-kaarsjes in de kerstboom deden

hun best, de kleine jongen wreef zijn handen,
maar bleef zich warmen aan hun zachte stille licht,
zo af en toe kneep hij zijn ogen dicht,
waardoor het nét leek of er echte kaarsjes brandden.

De mooie kaart van oma op het schrijfbureau,
"Gelukkig Kerstfeest" las hij... En dat was ook zo.

Jan Boerstoel
uit: Altijd het niemandsdier,
Bert Bakker, 2001

 
Liggen in de zon



Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato
de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht
ik lig weer dat gaat zo maar niet dat gaat zo
ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht.

Ik lig languit lig in mijn huid te zingen
lig zacht te zingen antwoord op het licht
lig dwaas zo dwaas niet buiten mensen dingen
te zingen van het licht dat om en op mij ligt.

Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk lig zonder
te weten hoe of wat ik lig alleen maar stil
ik weet alleen het licht van wonder boven wonder
ik weet alleen maar alles wat ik weten wil

Hans Andreus
uit: Muziek voor kijkdieren,
De Windroos 1951

 

Zondagskind


Anderen knippen met hun vingers, zie:
Er valt vanzelf een wonder uit hun hand.
Ik zwoeg gestaag, verbrand mijn energie,
Maar wat ik opdelf is wat grint en zand.

Anderen eten graag, ik kauw met pijn.
Fazant! en ik verslik me in een luis.
De hele kosmos smaakt ze zoet, op mijn
Verhemelte proef ik slechts as en gruis.

Anderen hebben ritme, ik loop mank.
Ze ademen, mijn hals hangt in een strop.
Ze geuren, ik verspreid een helse stank.
Toch kan ik mijn geluk bijna niet op.


Gerrit Komrij
uit: 'De os op de klokkentoren',
De Arbeiderspers 1981

 

waar de zon aan overuren doet


Hier wordt de vreugde bevestigd: weiden
stappen in een cavalerie van drogend hooi
en juichend zet ik mijn kinderen als jonge
ruiters in het zadel van mijn hals.

Een blije nederzetting is dit huis
en waar de zon aan overuren doet,
heeft men zich dagen verslapen.

Ik leer er begrijpen hoe verdraagzaam
het schaap met zijn zomerlip blaat.
De merel noem ik mooiprater
tegen het onweer in en met kleine
vreugden kan ik reageren op de
commentaar van de koerende duif.

Er zijn grotere dingen op komst,

In dit wijnjaar telt mijn vrouw
de maanden; wellicht behoort het kind
tot de bloedgroep van de vink,
die in de boom een toonladder schuift.

Aan de zwaluwen zijn mijn stallen verhuurd,
zij worden mijn liefste vertrekken:
de balken krijgen sieraden, in die
weelde kan ik tijdeloos verjaren.

Hier voer ik een stil bewind: als een
kamerheer ben ik in de vrede thuis.

Gwy Mandelinck
uit: 'De wijzers bij elkaar',
Orion 1974.
 
Meer artikelen...


Pagina 1 van 2