Zeeslag Terwijl het strand, veroverd door de eb, natuurlijk door de vloed herwonnen wordt en allengs tot de helft wordt ingekort ervaar ik weer wat ik ervaren heb: een kleine jongen ben ik met een schep, hernekkig vechtend voor een wankel fort totdat het weldra toch is ingestort - de zee geeft op het laatst de volle mep; een klap, die onafwendbaar komen moet, maar toch, bij elke aanval van het water verweer ik, driftig scheppend, mij fanater en weet ik niet van wijken voor de vloed. Ook nu, een half bestaan of meer al later, geeft mij de wanhoop dikwijls nieuwe moed. Driek van Wissen uit: 'De volle mep', Bert Bakker 1987.
Op de rails Mijn trein gaat ogenschijnlijk rijden, want spoorwagon na spoorwagon links op een parallel perron zie ik langs mijn coupéruit glijden.
Maar dan verbreedt de horizon en blijkt dat ik mij liet misleiden: De trein is weg ter linkerzijde en ik sta nog op het station.
Zo worden wij wel meer bedrogen: Wij zijn op reis, zo menen wij en maken voortgang zienderogen,
doch richten wij de blik opzij dan staan wij stil en onbewogen. Het leven gaat aan ons voorbij.
© Driek van Wissen, 2004
De olifant De grote dierendokter Dik is heel erg goed, maar niet goed snik. Vandaag had hij als eerste klant een snotterende olifant. Het beest was meer dan levensgroot, maar klaagde toch meteen z’n nood: “Ik lijk wel groot, maar dat is schijn. Ik voel mijzelf geweldig klein. Als ik een muisje tegenkom dan ga ik bang een blokje om. Een mug, een mier, een vlo, een bij zijn allen reuzen volgens mij. Ik kruip voor ieder in mijn schulp. Dus, dokter Dik, vraag ik om hulp.” Je raadt nooit wat de dokter deed: Hij greep het dier vakkundig beet en door de slurf voor aan z’n kop blies hij de olifant toen op. Hij blies tot hij niet verder kon. Het beest was net een luchtballon. Het kreeg geen poot meer aan de grond, maar zag een raam dat openstond. Toen was het net een vliegmasjien. Nooit heeft men Jumbo teruggezien. Driek van Wissen Uit: Dierendokter Dik Unieboek 2008
Nachtwacht De kap buigt koud over beton En tijd hangt ingeblikt in klokken, Verkrampt bewegend soms met schokken; Dit barre eiland heet station. Achter een zwarte horizon Zijn alle treinen nu vertrokken Ofwel ze liggen tegen blokken Hier languit naast een leeg perron. Geen mens te zien. Het lijkt verdomd Of nooit meer iemand komen zal Nu ook het licht dooft in de hal En alle leven hier verstomt. Ik wacht op niets en niemandal: Er is geen kijk op dat ze komt.
Driek van Wissen gelegenheidsgedicht
De groote zeesluis Vanaf de brug zie ik een bonte vloot Van ranke jollen, logge platte schuiten En jachten met parmantige kajuiten En telkens vult de sluis zich boot na boot En vormt voor hen een stenen moederschoot, Want als de zware deuren zich ontsluiten Komen ze als herboren weer naar buiten En is de vrije vaarweg levensgroot.
Maar met de blik naar binnen toe gekeerd Zie ik opeens ook helder de contouren Van alle schepen die hier vroeger voeren En ooit naar verderop zijn gepasseerd.
De sluis leidt niet alleen naar open water, Maar geeft ook het verleden door aan later.
Driek van Wissen (1943) uit: Voor het vaderland weg (2009) bij gelegenheid van de opening van de gerestaureerde Groote Zeesluis te Muiden 2 juli 2005
Wie van de drie? Wanneer ik op de buis die boeren zie Die daar een handvol vrouwen vergelijken En daarna weer hun voorkeur laten blijken Zodat er nu nog keuze is uit drie
Zit ik als man meelevend mee te kijken, Want ik ben onderhand nieuwsgierig wie Er van die vrouwen met de sympathie Van hun begeerde boer tot slot gaat strijken.
Wie lief en leuk is en een beetje stoer Houd ik dan ook nauwlettend in de gaten, Want zondag komt dat drietal kandidaten
In wezen ook bij mij over de vloer En wordt de keuze ook aan mij gelaten. Als kijker ben ik half en half een boer. Driek van Wissen
|
Anti-Fries
Als Holland winters is getooid, En wij van kou welhaast verrekken, Blijkt Friesland dichtbevolkt met gekken, Die ’s winters gekker zijn dan ooit.
De maffe koppen, strak gelooid, Ontspannen plots in losser trekken Terwijl zich rond de stuurse bekken Een soortement van glimlach ontplooit.
In onverstaanbare gesprekken Worden dan praatjes rondgestrooid, Die ijdele verwachting wekken,
Totdat de goden, als het dooit, De hoop der dwaze halzen nekken. Nee, de elfstedentocht komt nooit!
Driek van Wissen uit: De badman heeft gelijk Bert Bakker 1982
Mijn boekenland Mijn boekenland, ik wil u graag bezoeken. Hier wonen alle helden van mijn boeken: DOORNROOSJE naast DE KONING VAN KATOREN En HAAR VAN BOVEN ONDER PROFESSOREN, Hier spelen AFKES TIENTAL en DIK TROM Met JOOP TER HEUL en ERIK PINKSTERBLOM, Met KEES DE JONGEN en HET GRIJZE KIND, Die beiden BLOKKEN op de school van BINT, Net als HET MEISJE MET HET RODE HAAR. En steeds als hier DE HEREN VAN DE THEE Op theevisite gaan bij PIGGELMEE DAN IS ER KOFFIE van MAX HAVELAAR. Hier staat HET LEDIKANT VAN LADY CANT En dus heb ik aan u mijn hart verpand, Ik wil u graag bezoeken, boekenland.
Mijn boekenland, ik wil in u logeren Bij KEETJE TIPPEL en ELINE VERE, Ik wil hier bij TWEE VROUWEN TRAGISCH WONEN En graag eet ik met BARTJE bruine bonen. Ik vind hier in DE KLEINE REPUBLIEK DE MEISJES VAN DE SUIKERWERKFABRIEK. Met hen zoek ik HET STENEN BRUIDSBED op Of anders maar met TANTE POLLEWOP, Tenzij ik TERUG TOT INA DAMMAN GA. Zelfs kruip ik met DE IDIOOT IN BAD En voer ik KAAS aan DE GELAARSDE KAT Of SUIKER aan HET SCHAAP VERONICA. En soms ga ik EEN DAGJE NAAR HET STRAND En dus heb ik aan u mijn hart verpand, Ik wil in u logeren, boekenland.
Mijn boekenland, in u wil ik ooit sterven. Graag ga ik door DE VAL hier ten verderve Tot SCHUIM EN ASCH en enkel HERSENSCHIMMEN Ondanks de STILLE KRACHT van DOKTER VLIMMEN. Hier scheur ik graag HET INNERLIJK BEHANG En ga ik WEERLOOS naar DE ONDERGANG. Al eindigt hier mijn EENZAAM AVONTUUR Op VRIJDAG door DE AANSLAG bij DE MUUR En kleurt mijn NEERLANDS BLOED BEZONKEN ROOD, Al sterf ik hier door GIFSLA of GANGREEN En valt er niks te LIJMEN aan HET BEEN, Toch zoek ik hier DE KLEINE BLONDE DOOD. Al vlieg ik door een LUCIFER in brand, Aan u heb ik nog steeds mijn hart verpand, Ik wil in u ooit sterven, boekenland.
Driek van Wissen: uit: Onverwoestbaar mooi: Verzamelde gedichten, uitgeverij: Nijgh & van Ditmar
Middelbaar onderwijs
Het mooiste meisje van de klas verschikt onwennig bij haar schouder een bandje van haar bustehouder; ze draagt dat rare ding maar pas.
De meester, achter brilleglas, ziet toe, ontroerd, en denkt: "Wat zou d'r gebeuren als zij tien jaar ouder en ik eens tien jaar jonger was?"
Ach, hij vergeet hoe hij verdorde en hoe haar leven net begint. In stilte wordt door hem bemind de schone vrouw, die zij zal worden.
Dan praat ze wat, het lieve kind, en streng roept hij haar tot de orde.
Driek van Wissen (uit: Het mooiste meisje van de klas, Amsterdam, 1978)
Weersverwachting De hitte wordt zo langzaamaan een plaag, Maar als ik de geleerden mag geloven Zal binnenkort de zon voor eeuwig doven, Een paar miljarden jaren na vandaag.
Dus mensen, houd het eventjes nog vol, Dan daalt de kou over de wereldbol.
Driek van Wissen Snelsonnet geplaatst door Driek van Wissen op www.nederlands.nl
Moeder en kind Mijn moeder leefde voor zichzelf te lang; Vandaar dat zij haar laatste grijze dagen Veelal verdeed met mopperen en klagen, Een vruchteloze, zure zwanenzang.
Toch schepte zij een kinderlijk behagen In onze dagelijkse ommegang Als ik weg uit het huis, uit haar gevang Haar rondreed in haar invalidenwagen.
De vreugde was niet altijd onverdeeld: Ik deed het half uit liefde, half verveeld, Maar ik kwam in het park soms halverwege Een moeder met een kinderwagen tegen En zag dan het verdraaide spiegelbeeld Hoe ik ooit in haar wagen had gelegen.
Driek van Wissen, 2005 Dichter des Vaderlands, Uit BOEK, nummer 2, jaargang 2 (maart/april 2005)
Joris Ik heb vanavond, met de poes op schoot, de onrust uit het beestje weggestreken, waarbij de goedzak mij heeft aangekeken met ogen zo onpeilbaar diep en groot, dat het mij één moment heeft toegeleken als was hij eeuwen lang al deelgenoot van het geheim van leven en van dood en nu dan op het punt stond om te spreken.
Een aandrang, waar hij niet voor is bezweken, omdat hij langzaamaan de ogen sloot en nog een lome haal gaf met zijn poot als halve aai en onzachtzinnig teken dat men hem ooit nadrukkelijk verbood het zwijgen rond die zaken te verbreken.
Driek van Wissen uit: 'De volle mep', gedichten 1978-1987 Bert Bakker, Amsterdam 1987
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER
|