Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Driek van Wissen
 
Zeeslag

Terwijl het strand, veroverd door de eb,
natuurlijk door de vloed herwonnen wordt
en allengs tot de helft wordt ingekort
ervaar ik weer wat ik ervaren heb:

een kleine jongen ben ik met een schep,
hernekkig vechtend voor een wankel fort
totdat het weldra toch is ingestort -
de zee geeft op het laatst de volle mep;

een klap, die onafwendbaar komen moet,
maar toch, bij elke aanval van het water
verweer ik, driftig scheppend, mij fanater
en weet ik niet van wijken voor de vloed.

Ook nu, een half bestaan of meer al later,
geeft mij de wanhoop dikwijls nieuwe moed.


Driek van Wissen
uit: 'De volle mep',
Bert Bakker 1987.

 
Op de rails

Mijn trein gaat ogenschijnlijk rijden,
want spoorwagon na spoorwagon
links op een parallel perron
zie ik langs mijn coupéruit glijden.


Maar dan verbreedt de horizon
en blijkt dat ik mij liet misleiden:
De trein is weg ter linkerzijde
en ik sta nog op het station.


Zo worden wij wel meer bedrogen:
Wij zijn op reis, zo menen wij
en maken voortgang zienderogen,


doch richten wij de blik opzij
dan staan wij stil en onbewogen.
Het leven gaat aan ons voorbij.


© Driek van Wissen,
2004
 
De olifant

De grote dierendokter Dik
is heel erg goed, maar niet goed snik.

Vandaag had hij als eerste klant
een snotterende olifant.

Het beest was meer dan levensgroot,
maar klaagde toch meteen z’n nood:

“Ik lijk wel groot, maar dat is schijn.
Ik voel mijzelf geweldig klein.

Als ik een muisje tegenkom
dan ga ik bang een blokje om.

Een mug, een mier, een vlo, een bij
zijn allen reuzen volgens mij.

Ik kruip voor ieder in mijn schulp.
Dus, dokter Dik, vraag ik om hulp.”

Je raadt nooit wat de dokter deed:
Hij greep het dier vakkundig beet

en door de slurf voor aan z’n kop
blies hij de olifant toen op.

Hij blies tot hij niet verder kon.
Het beest was net een luchtballon.
Het kreeg geen poot meer aan de grond,
maar zag een raam dat openstond.

Toen was het net een vliegmasjien.
Nooit heeft men Jumbo teruggezien.

Driek van Wissen
Uit: Dierendokter Dik
Unieboek 2008
 
Nachtwacht


De kap buigt koud over beton
En tijd hangt ingeblikt in klokken,
Verkrampt bewegend soms met schokken;
Dit barre eiland heet station.
Achter een zwarte horizon
Zijn alle treinen nu vertrokken
Ofwel ze liggen tegen blokken
Hier languit naast een leeg perron.
Geen mens te zien. Het lijkt verdomd
Of nooit meer iemand komen zal
Nu ook het licht dooft in de hal
En alle leven hier verstomt.
Ik wacht op niets en niemandal:
Er is geen kijk op dat ze komt.


Driek van Wissen
gelegenheidsgedicht
 
De groote zeesluis


Vanaf de brug zie ik een bonte vloot
Van ranke jollen, logge platte schuiten
En jachten met parmantige kajuiten
En telkens vult de sluis zich boot na boot
En vormt voor hen een stenen moederschoot,
Want als de zware deuren zich ontsluiten
Komen ze als herboren weer naar buiten
En is de vrije vaarweg levensgroot.


Maar met de blik naar binnen toe gekeerd
Zie ik opeens ook helder de contouren
Van alle schepen die hier vroeger voeren
En ooit naar verderop zijn gepasseerd.


De sluis leidt niet alleen naar open water,
Maar geeft ook het verleden door aan later.


Driek van Wissen (1943)
uit: Voor het vaderland weg (2009)

bij gelegenheid van de opening van de gerestaureerde
Groote Zeesluis te Muiden
2 juli 2005
 

Wie van de drie?


Wanneer ik op de buis die boeren zie
Die daar een handvol vrouwen vergelijken
En daarna weer hun voorkeur laten blijken
Zodat er nu nog keuze is uit drie


Zit ik als man meelevend mee te kijken,
Want ik ben onderhand nieuwsgierig wie
Er van die vrouwen met de sympathie
Van hun begeerde boer tot slot gaat strijken.


Wie lief en leuk is en een beetje stoer
Houd ik dan ook nauwlettend in de gaten,
Want zondag komt dat drietal kandidaten


In wezen ook bij mij over de vloer
En wordt de keuze ook aan mij gelaten.
Als kijker ben ik half en half een boer.

Driek van Wissen

 
Anti-Fries


Als Holland winters is getooid,
En wij van kou welhaast verrekken,
Blijkt Friesland dichtbevolkt met gekken,
Die ’s winters gekker zijn dan ooit.


De maffe koppen, strak gelooid,
Ontspannen plots in losser trekken
Terwijl zich rond de stuurse bekken
Een soortement van glimlach ontplooit.


In onverstaanbare gesprekken
Worden dan praatjes rondgestrooid,
Die ijdele verwachting wekken,


Totdat de goden, als het dooit,
De hoop der dwaze halzen nekken.
Nee, de elfstedentocht komt nooit!


Driek van Wissen
uit: De badman heeft gelijk
Bert Bakker 1982
 

Mijn boekenland


Mijn boekenland, ik wil u graag bezoeken.
Hier wonen alle helden van mijn boeken:
DOORNROOSJE naast DE KONING VAN KATOREN
En HAAR VAN BOVEN ONDER PROFESSOREN,
Hier spelen AFKES TIENTAL en DIK TROM
Met JOOP TER HEUL en ERIK PINKSTERBLOM,
Met KEES DE JONGEN en HET GRIJZE KIND,
Die beiden BLOKKEN op de school van BINT,
Net als HET MEISJE MET HET RODE HAAR.
En steeds als hier DE HEREN VAN DE THEE
Op theevisite gaan bij PIGGELMEE
DAN IS ER KOFFIE van MAX HAVELAAR.
Hier staat HET LEDIKANT VAN LADY CANT
En dus heb ik aan u mijn hart verpand,
Ik wil u graag bezoeken, boekenland.


Mijn boekenland, ik wil in u logeren
Bij KEETJE TIPPEL en ELINE VERE,
Ik wil hier bij TWEE VROUWEN TRAGISCH WONEN
En graag eet ik met BARTJE bruine bonen.
Ik vind hier in DE KLEINE REPUBLIEK
DE MEISJES VAN DE SUIKERWERKFABRIEK.
Met hen zoek ik HET STENEN BRUIDSBED op
Of anders maar met TANTE POLLEWOP,
Tenzij ik TERUG TOT INA DAMMAN GA.
Zelfs kruip ik met DE IDIOOT IN BAD
En voer ik KAAS aan DE GELAARSDE KAT
Of SUIKER aan HET SCHAAP VERONICA.
En soms ga ik EEN DAGJE NAAR HET STRAND
En dus heb ik aan u mijn hart verpand,
Ik wil in u logeren, boekenland.


Mijn boekenland, in u wil ik ooit sterven.
Graag ga ik door DE VAL hier ten verderve
Tot SCHUIM EN ASCH en enkel HERSENSCHIMMEN
Ondanks de STILLE KRACHT van DOKTER VLIMMEN.
Hier scheur ik graag HET INNERLIJK BEHANG
En ga ik WEERLOOS naar DE ONDERGANG.
Al eindigt hier mijn EENZAAM AVONTUUR
Op VRIJDAG door DE AANSLAG bij DE MUUR
En kleurt mijn NEERLANDS BLOED BEZONKEN ROOD,
Al sterf ik hier door GIFSLA of GANGREEN
En valt er niks te LIJMEN aan HET BEEN,
Toch zoek ik hier DE KLEINE BLONDE DOOD.
Al vlieg ik door een LUCIFER in brand,
Aan u heb ik nog steeds mijn hart verpand,
Ik wil in u ooit sterven, boekenland.


Driek van Wissen:
uit: Onverwoestbaar mooi: Verzamelde gedichten,
uitgeverij: Nijgh & van Ditmar


 

 
Middelbaar onderwijs


Het mooiste meisje van de klas
verschikt onwennig bij haar schouder
een bandje van haar bustehouder;
ze draagt dat rare ding maar pas.


De meester, achter brilleglas,
ziet toe, ontroerd, en denkt: "Wat zou d'r
gebeuren als zij tien jaar ouder
en ik eens tien jaar jonger was?"


Ach, hij vergeet hoe hij verdorde
en hoe haar leven net begint.
In stilte wordt door hem bemind
de schone vrouw, die zij zal worden.


Dan praat ze wat, het lieve kind,
en streng roept hij haar tot de orde.


Driek van Wissen
(uit: Het mooiste meisje van de klas,
Amsterdam, 1978)
 

Weersverwachting


De hitte wordt zo langzaamaan een plaag,
Maar als ik de geleerden mag geloven
Zal binnenkort de zon voor eeuwig doven,
Een paar miljarden jaren na vandaag.


Dus mensen, houd het eventjes nog vol,
Dan daalt de kou over de wereldbol.


Driek van Wissen
Snelsonnet
geplaatst door Driek van Wissen op
www.nederlands.nl

 

Moeder en kind


Mijn moeder leefde voor zichzelf te lang;
Vandaar dat zij haar laatste grijze dagen
Veelal verdeed met mopperen en klagen,
Een vruchteloze, zure zwanenzang.


Toch schepte zij een kinderlijk behagen
In onze dagelijkse ommegang
Als ik weg uit het huis, uit haar gevang
Haar rondreed in haar invalidenwagen.


De vreugde was niet altijd onverdeeld:
Ik deed het half uit liefde, half verveeld,
Maar ik kwam in het park soms halverwege
Een moeder met een kinderwagen tegen
En zag dan het verdraaide spiegelbeeld
Hoe ik ooit in haar wagen had gelegen.


Driek van Wissen, 2005
Dichter des Vaderlands,
Uit BOEK, nummer 2, jaargang 2 (maart/april 2005)


 

 

Joris


Ik heb vanavond, met de poes op schoot,
de onrust uit het beestje weggestreken,
waarbij de goedzak mij heeft aangekeken
met ogen zo onpeilbaar diep en groot,
dat het mij één moment heeft toegeleken
als was hij eeuwen lang al deelgenoot
van het geheim van leven en van dood
en nu dan op het punt stond om te spreken.


Een aandrang, waar hij niet voor is bezweken,
omdat hij langzaamaan de ogen sloot
en nog een lome haal gaf met zijn poot
als halve aai en onzachtzinnig teken
dat men hem ooit nadrukkelijk verbood
het zwijgen rond die zaken te verbreken.


Driek van Wissen
uit: 'De volle mep',
gedichten 1978-1987
Bert Bakker, Amsterdam 1987

 
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER