Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Anton van Wilderode

Anton van Wilderode


Bekijk ook de prachtige website
over Anton van Wilderode.

 
De akker

Ik zal die zondagmiddag met mijn vader
op wandel door het land niet licht vergeten
al is het vijftig jaar en méér geleden,
zo dicht bij hem als bijna nooit meer later.

Wij kwamen bij een akkerstuk, door bossen
die aan vier kanten stonden, ingesloten, –
door varens een verwoestend spoor gestoten
dan verend verder over vedermossen.

Wij vonden er een hof. Het hoge koren
met ritselingen rijpgestookt van boven
stond in de palle juli onbewogen
tegen mijn open ogen en mijn oren.

Ik zág niets anders, hóórde niets dan droge
verdorde zoemgeluiden van insecten
onzichtbaar kevertjes en rode plekken
papavers door veel bijen aangevlogen.

Een wereld die bestond en aan den lijve
ervaarbaar vaderlijk, een nieuwe aarde
met ademing en aanvangen van klaarte
waarin ik wilde blijven en verblijven.

Anton van Wilderode
Uit: Daar is maar één land dat mijn land kan zijn
Tielt Lannoo 1983

 
Het Land van Amen

1

Ik zal voorbij zijn en het dorp zal duren
gelijk vandaag met harpen in de bomen.
Geblaat geblaf. En telkens toegenomen
bewegingen tegen de middaguren.
Het gras ontelbaar tussen vogelveren
en leeuwerikken als omhooggetrokken
onhoorbaar bezig in een tijd vol klokken.

De knapen die nu haastig huiswaarts keren,
en ransels rondzwaaiend naar alle kanten
zullen volwassen zijn met grote handen.

Anton van Wilderode
uit: Dorp zonder ouders.
Brugge: Orion1978

 
Katakomben

1

De zon die mij bepoedert doet mij dromen.
Ik loop aandachtig door een helder Rome
als jaren hér, weg uit mijn donker land,
aan een langdurig heimwee ontkomen.

2
Fel bovengronds woekert de tijm van pasen,
beneden waait met aanhijgen en blazen
de nachtwind uit de katakombe mij voorbij
met zulke zekerheid, in pace, pace!

3
Zijn naam en leeftijd spoorloos weggewist
werd hij een niemand zonder aangezicht,
een handvol as in de amfoor gebleven
die omgevallen in de muurnis ligt.

Anton van Wilderode
uit: Volledig dichtwerk,
Lannoo 1999

 
Epidauros

De zee ligt in de nacht gelijk blauw goud
boven een kim van groen. Ik hoor haar slagen
van ver met intervallen aangedragen
door zachte wind zonder muziek of zout.

Op de orcheistra staan de vijftien pal
in hun cocon van purperen gewaden.
Antigone draagt trots haar ongenade
en Kreoon is een vorst, - tot vóór zijn val.

De zee is op de einder van ivoor
met strelingen van maanlicht stilgevallen.
In het theater waden duizendtallen
de wateren van het verleden door.

Anton van Wilderode
Uit: Volledig dichtwerk,
Lannoo 1999

 
Bij avondschemer is hij uitgedragen...


Bij avondschemer is hij uitgedragen
haastig en stil als werd hij weggeroofd;
de zachtste klok snikte driemaal gedoofd
alsof driemaal een deur dichtviel met doffe slagen.

Achter zijn uitvaart staan de zuivere dagen
des zomers puilende van groen gereed
om met zacht gras, traag als het menselijk leed,
de plek te dempen die zijn naam zal dragen.

Anton van Wilderode
uit: "zachtjes, mijn zoon ligt hier",
facet, 1988

 
Het land der mensen

Ik lig in een landschap van heuvels alleen
met bloemen en water en gras;
de tijd liet me los en liep ijlings heen,
nu ben ik een mosbed, een zwervende steen
of een vlijmscherpe splinter van glas.

Het water beneden maalt binnen zijn boord,
de bloem legt haar bloemenhart bloot;
als de wind herbegint is het grasvlak gestoord
met een snelle golf die vloeit blinkende voort
als de voorgolf, ineens, van de dood.

Met de laatste mens is het laatste gesprek
op het zwijgen der dingen gestrand;
nattuur graaft zich onder herfstelijk dek,
de bomen staan naakt met een twijgenhek
voor een zeekim van zilver en zand.

Ik lig in de schoot van de heuvels alleen
en het licht van de zomer verdooft;
het water spoelt koud op zijn bodem van steen
en mijn hart, als van hoorn of elpenbeen,
stuwt zijn laatste bloed naar mijn hoofd.

Anton van Wilderode
uit: Het land der mensen,
Antwerpen: De Nederlandsche Boekhandel 1952

 
Teder

Teder de dag die nog niet wil beginnen,
een tentenkamp van tule en wit linnen
waarin de zon met vlokjes licht beweegt
gelijk een vis met niets dan zilvervinnen.

Anton van Wilderode
uit: Poedersneeuw, Kwatrijnen.
Tielt: Lannoo 1991

 
Aandachtig

De vogelen verzamelen zonder tal.
Het bos wordt grijs, het water diep en zuiver.
Ik ben een eenzaam man die huivert
van heimwee, in de duizelende bladerval.

Anton van Wilderode
Uit: De moerbeitoppen ruischten
Antwerpen: De Nederlandsche Boekhandel 1943

 
Tarquinia 5

De fluitspeler
(Tomba dei Leopardi)

Hij wandelt wijdbeens, mantelpanden wuivend
door het olijfbos, met zeer dikke vingers
over de gaten van de tweefluit schuivend,
de wangen bol, het achterhoofd vol vlinders.

Wat kunnen doden van de krekels horen
die hij doet krijsen in de sarkofagen
in open kruiken kraters en amforen
waar zij versmachten onder sintellagen?

Anton van Wilderode
uit: De overoever.
Beveren: Orion-Colibrant, 1981

 
De dag van Eden

In memoriam matris

1

Als ik vanavond thuiskom ben je weg.
Ik zal de tuin inlopen rokend en verdrietig
om al het liefs dat ik je wilde zeggen.
Je zwarte stoel staat in het erwtenbed.

Je zat er vaak tussen twee beurten in
nog met je handen aan de groene lussen
een uur vol gras en vogels uit te rusten,
de druppels zweet al haastig weggewist.

Een fijne sluier zand ligt op je stoel.
Ik zal hem in spiraaltjes openblazen.
Want je bent weg, ik moet mij nooit meer haasten.
Voor hoeveel jaren is dat nu voorgoed.

II

Ik keek door het venster maar je was er niet.
De kamer schijnt eensklaps te groot geworden
met weggeschoven stoelen, lege borden.
Je bril ligt in je boek, vergeet hem niet.

Van ergens dringt je stem nog tot mij door.
Ik weet het al, je bent waarschijnlijk boven,
ik zal het kraken van de treden horen,
je woorden zijn je altijd even voor.

De deur staat op een kier, je komt terug
je was alleen maar weg om iets te halen.
Het duurt wel lang, mijn ogen staan vol tranen,
een onverdacht verdriet achter je rug.

Anton van Wilderode
uit: De dag van Eden.
Hasselt: Heideland 1964

 
In Flanders Fields

In Flanders Fields staan de papavers rood
onder het zwart gelid der houten kruisen.
De leeuwerik vliegt tegen vuur en dood
gevederd in de hemel van Diksmuide
en zaait zijn lied tussen schrapnels en schroot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden die liefhadden en streden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij alleen in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

In Flanders Fields staan de papavers rood
tegen de grijze schilden van de zerken.
De wind waait als een boom boven het groot
landschap tussen Langemark en Klerken
dat zich beschermt gelijk een moederschoot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden met leuzen en gebeden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij voorgoed in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

In Flanders Fields staan de papavers rood
als roest gespat over verminkte graven.
De blauwvoet met zijn zuivere vleugels stoot
tegen de hiërogliefen van de namen,
de regen leest de zwarte letters bloot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden almachtig aangetreden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij doodstil in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

Anton Van Wilderode
naar John Mc Crae
uit: zachtjes, mijn zoon ligt hier,
Facet 1988