Wit
Het wit van niet begonnen werk, van niks, de ongevormde overgave aan je ogen, nog in- en op te vullen tijd. Zo pril dat je er amper op durft komen, dat het je doet aarzelen zo stil. Wit koestert al zijn mogelijkheden. Jij wacht met ingehouden adem op een of ander aanzijn alsof jijzelf daardoor ook pas ontstaat –
© Inge Boulonois Uit: Idioom van geluk Poeziefonds Open, Uitgeverij Kontrast, Oosterbeek 2016
Rood en blauw Hoe groot kan een verlangen groeien opdat het niet sterft van honger of van dorst onder een onverschillige hemel? Nog hangen er flarden licht in de lucht vreemde vormen, transfiguraties en een duizeling van blauw overrompeld door het rood - onaangetast nog? © Germain Droogenbroodt uit: Tegenlicht Point nr. 66
Aan de zon Mooier dan de aanzienlijke maan en zijn geadeld licht, mooier dan het gesternte, de beroemde orden van de nacht, veel mooier dan het vurig optreden van een komeet en tot iets veruit mooiers geroepen dan elke andere ster, omdat jouw en mijn leven elke dag van haar afhangt- is de zon. Mooie zon, die opgaat, haar werk niet heeft vergeten en ten einde brengt, het mooist in de zomer, als een dag aan de kusten verdampt, en gespiegeld zonder kracht de zeilen glijden over je oog, tot je moe wordt, de afloop verkort. Zonder zon neemt ook de kunst weer de sluier aan, jij verschijnt me niet meer, en de zee en het zand, geranseld door de schaduw, vlieden onder mijn ooglid. Mooi licht, dat ons warm houdt, bewaart, en wonderbaar zorgt dat ik weer zie en dat ik je weerzie! Niets mooiers onder de zon dan onder de zon te zijn… Niets mooiers dan de stok in het water te zien en de vogel boven die zijn vlucht overweegt, en beneden de vissen, hun school, gekleurd, gevormd, ter wereld gekomen met een zending van licht, en de omtrek te zien, het vierkant van een veld, de duizendhoek van mijn land, en de jurk die je aan hebt gedaan, en je jurk, klokkend en blauw! Mooi blauw, waarin de pauwen slenteren en buigen, blauw van de verten, van de geluksregionen met al het weer voor mijn gevoel, blauw toeval aan de horizon! En mijn verrukte ogen verwijden zich nog meer en schitteren, branden zich wond. Mooie zon, die van het stof wel de allergrootste bewondering toekomt, daarom zal ik niet vanwege de maan en de sterren en niet omdat de nacht met kometen pronkt en in mijn zijn nar zoekt maar vanwege jou alleen en weldra zonder einde en zozeer als nooit om iets me beklagen om het onafwendbare verlies van mijn ogen. Anneke Brassinga, uit Verschiet, de bezige Bij,2001
Zeepbellen Goud-groen-wereld-férieke-nébuleuse, Cirkelend-blauwe-blauwte- om de niets-ijl-lijnen-ijlte. Het land der Sneeuw, Het land der Zonne, de Toppen rillen, goud schijn. Vlerkende-slag-violetten, ge- kegeld fàte beeld-lichtere, door De Zonne en de Hemels. Groen-geel-klanken-felling óp, En óp in de schrille mignonette Oppe-toon-hoog Zwillende-tuimel-ijling Beseffing's knal. Theo Reeder (Is. Querido 1872-1932) Uit: Gedichten, S.L. van Looy, Amsterdam 1894
Kleinood Toen eens die groote schilder De wereld verven zou, Klom hij eerst in den hemel- Den hemel maakte hij blauw Drie droppels liet hij vallen Beneden op de aard,- Drie mooie kleine dingen Zijn daar altijd bewaard: De eerste viel in ‘t koren, Dat werd een korenbloem, Die bloeit in ‘t blauw naar boven, Dat is haar groote roem De tweede viel in ‘t heikruid, Dat werd een heikapel, Die vliegt altijd naar boven Veel hooger wou ze wel De derde ging verloren, Men wist naar ze was,- Mijn liefste- o mijn blijde meid! Mijn mooie kleine bruid! Ik leid jou naar de heide, Dan door het korenland— Leid jij mij naar de hemel, Leid jij mij bij de hand C.S. Adema van Scheltema Uit: Van Zon en Zomer Uitgever: Amsterdam 1902
De zee is lelieblank De zee is lelieblank, De zee is leliegroen, Zij spiegelt zich blauwgroen, En ruist iederen klank. Herman Gorter (1864-1927)
Drie jongleerballen, vier kleuren Drie jongleerballen, vier kleuren van zachtgeschilderde huid. Een, twee, drie. Een, twee, drie, vier. Groen, geel, blauw, rood. Zomerochtend; poes rust op't balkon zich een zwart roodstaartje voorstellend. Maar het ziekenhuis om de hoek is nog onder. En in Park Randenbroek spelen sportparen winteravondtennis, stoomwolkjes lachend. Drie-, vierhonderd meter is het maar van hier tot helemaal daar. De gebruiksaanwijzing beweert: 'En u jongleert. Gefeliciteerd!' Mijn broer is in Australië. Geëmigreerd. Tonnus Oosterhoff uit: (Robuuste tongwerken,) een stralend plenum, De Bezige Bij, Amsterdam, 1997
Najaar Voel hoe het paard zich schurkt aan de paal naast het zwart dat ik uitwis en volkras ook het veld is doordrenkt van een zwart dat zilt van de grond en van inkt is van ranzig paars een smaak in het bezinksel van de lucht bewaard Roland Jooris uit: Uithoek, Poëziecentrum, Gent 1991
|
Rood I De mensen zien het niet, hoe ik blijf staan voor een bijzonder rood. Ik kan er niet vandaan. Het wordt al groter naar ik het bekijk. Het wordt al dieper naar ik meer wijk. Rood, waarom zijt gij geen wezen, niet vrouw, noch man, maar dat ik toch mijn bleke handen geven kan?
Pierre Kemp uit: Een bloemlezing uit zijn kleine liederen, G.A. van Oorschot, Amsterdam 2de druk 1984
Kleuren Rood Het terras lag soms blank van het water en in mijn herinnering steeds blinkend rood maar in waarheid vaak bemost. Roze De bleekroze bloemen op oma’s servies ik kneep er uit een tube hardvochtig mayonaise op. Het behang van de kamer van de meid. Het gezicht van mijn lievelingspop Die brak toen ik zes werd. Oranje Een sinaasappel voor de eerste fruitpap van mijn oudste zoontje in het oranje bord In de koralen kinderkamer zijn pril protest Geel Een lepel in een ei de dooier loopt over de witte porseleinen rand Groen De muntdrank met ijs die mijn moeder bracht omdat ik hard studeerde De ogen van mijn eerste lief het kroos van de vijver waarin mv verdronk Blauw Kobaltblauw de flessen op de schoorsteenmantel en de mantel van het oud mariabeeld de kristallen voor het raam en de lucht na regen in april Violet Een zeldzame kleur in mijn kindertijd de zijden bloeze in de kast op zolder En het eerste rouwlint die ik zag paars met goud rond witte lelies Zwart Zwart heeft vele tinten diep en vaal en dof en schitterend en blinkend Het zwartst is het zwart met mijn ogen dicht voor ik slaap Patricia Lasoen Uit???
Avond Tendre-violette-trillers Violet... Zware-violette-angsten Even licht-geur. Scheppings-duister lil-luid Goud-groen lijnen-klank Floers-zuil-melodie Tendre-weg-bestaan... Starende-kleur-abstractie Doodsch-starende-Hymnen Treure-matte-wil'ge-glorie Dood-gedoode-stilte... Theo Reeder uit: Verzen, S.L. van Looy, Amsterdam 1893
De zee één blauwe weide De zee één blauwe weide, Groenbleek maar zonder gras, En in dat eindloos wijde Eén witte golf - of het gebloemte was.
Herman Gorter uit: De dag gaat open als een gouden roos, Uitgeverij Ooievaar, Amsterdam 2000
Rhapsody in blue (fragment)
o blauw water op het zenit van mijn ogen de piano schept een duivels genoegen in haar duivels ritme the man i love is daar o man o porgy porgy and bess de pianist is plots zijn handen kwijt daarom speelt hij met zijn tong op het klavier van zijn tanden rhapsody so blue inderdaad zo angstig blauw als de dauw aan de wimpers van george gershwin hij warmt in armoe zijn handen aan de hete klanken van summertime Willem M. Roggeman uit: Gedichten 57/70, Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Nijgh & Van Ditmaar, Rotterdam, 1972
Een tocht in de kleurenwereld Ik schilder de honden blauwde vogels worden groenik zet ze in rode bomen in het zwarte bos Het hoofd van mijn vriend kleur ik geel nee het is geen chinees, want die worden purper als ze paarse rijst eten onder de grijze zon Ik zie een regenboogkikker in de goudensneeuw springen ik kus hem op de zilveren kop daar is mijn mooie kleurenprinces. Tom van Dam, uit ik schilder de honden blauw, uitgeverij De Stiel/Ago Nijmegen/Diemen 2000
Van der kleuren De zon begint de plaatjes weer te lezen op de deuren, glimlacht om de namen naar hun wezen en fluistert: hier is er geen. Maar hier woont Van der Kleuren en die is nooit alleen. Doopt hij de kleuren in het water zij worden nimf en hij is sater. Houdt hij de kleuren naar het licht, ‘Kets’ zegt de vonk en wordt gedicht. En slaapt die kleurenzuchtige man? Van kleuren zonder kleren droomt hij dan! Pierre Kemp uit: Tirade 200, jaargang 1974, Van Oorschot, 1974
|