Poëzie-Leestafel

...

  • Vergroot lettergrootte
  • Standaard lettergrootte
  • Verklein lettergrootte
Steen
 
Drie stenen zitten op een steen.
Acht stenen liggen er om heen.
Daar onder liggen er nog negen.
Andere daar naast en tegen.
Een steen steekt half uit het zand naar buiten
om zich nog eventjes te uiten.
Leert, kinderen, dit uit zijnen mond:
houdt steeds een vuist boven de grond.

Leo Vroman
uit: Gedichten 68,
een keuze uit de tijdschriften,
Jos de Haes en Hubert van Herreweghen,
Davidsfonds


 
voor Nono

soms dromen de stenen
in het licht
van zichzelf

soms staan zij
gestapeld als
muur om een stad

soms liggen zij
als gevelde vogels
op het land
in het landschap
vol constructie

gaan de paden
van de nacht
hun donkere gang
vallen hemel
en aarde samen
in hun schaduw

soms verhardt het water
tot zwarte rots
tegen het weer
het ontij
en eigen hardheid

verweerd koper dan
als bladerdeeg
zo broos

daar vliegen de vormen
elkaar achterna
als op vlucht


Bert Schierbeek
uit: Vlucht van de vogel,
De Bezige Bij, Amsterdam 1996
 
Straatmuzikanten
                              Air mélancolique

De straat is mijn wrang verdriet,
mijn grijze pijn in den wentelenden dag:

aan den straathoek schuilt het ijl harmonika,
en de zoete heimwee der mandoline
vervult de menschen met een kleine pijn:
schuifelend muziekje
aan de grijze steen van het huis,
aan de grijze steen
grijze steen,
-spoorloos.

Grijze steen
aan de grijze steen
aan de grijze steen van het huis
schuilt het ijl harmonika,
en de zoete heimwee der mandoline:
grijze pijn in den wentelenden dag.

De straat is mijn wrang verdriet.


Gerard Bruning (1898-1926)
uit: Gedichten, De Beuk,
Amsterdam, 1954
 
Stenen

Een kiezel brak mijn rug,
een strohalm had volstaan,
een spiegelbeeld, een zucht.

De eerste steen al had mij
op de grond gegooid.
Een god waarde rond

en schreef in het zand
in het bloed in mijn ogen.
Hij tekende mij,

een rimpelloos meer,
ik was het tegendeel,
dat overspelige schrijven van goden.

Elke steen die mij trof
had een scherpe kant
en scheurde de wand waar

mijn ziel achter spinde
waardoor het oordeel
een gooi naar het nooit werd

van elke man die ooit
op mij was geklauterd.
Ik stierf op een steenworp van hem.


Ivo van Strijtem
uit: Poëziekrant,
november-december 2004
   
De steen te ervaren

Iemand legde een steen
op haar hoofd, maar ze wou
dat het een hoed was.

Ze droeg hem als een hoge hoed.
Zulke hoeden zijn zwaar,
ze verplichten.

De steen droeg in zich
de tijd die haar hals sterkte
en rechtte en haar wekte:

ze droeg een steen.
Het gelukkig moment
de steen te ervaren

als een bot van de aarde,
voornamer dan ieder gewicht
dat de geesten scheidt.


Marijke Hanegraaf
uit: Veerstraat,
De Arbeiderspers 2001
 
Saint-Mélany

Stenen. Hier ligt zoveel steen
het eind van steenzijn af te wachten.
Tillen wij ze een voor een,
seconden in slaaploze nachten.

Redenen om te bestaan,
de rimpelingen in het water:
denken we van voor af aan
dan is het duizend eeuwen later.

Er zou een zandman moeten komen,
of een eeuwig schone slaapster,
de vrouw van Lot als stenenraapster.

Alleen in onze oude dromen
zal tijd genoeg gedaante krijgen
en zwijgen zachtjes overstijgen

Hilde Keteleer.
uit' Al wat winter is en waar'
Wereldbibliotheek. 2001
 
Visioen

Een jongen zit op een steen,
een jongen van negen jaar,
een jongen met donker haar,
de kin op de vuist, alleen,

zodat gij gaan denken zoudt
dat hij daar in marmer zit,
de zuidkant van de zon is wit,
de noordkant bemost en koud.

Maar het lichaam, wat gij ziet,
van zijn schoonheid onbewust,
volmaakt verzonken in rust,
is bedrog, het is er niet

vóór de ziel weerkeren zal,
die ziel in een visioen
wat een jongen hier komt doen
op de aarde en in het heelal.

Een jongen zit op een steen,
een jongen van negen jaar,
een jongen met donker haar
blind uitstarend vóór zich heen.

Hubert van Herreweghen,
uit: Verzamelde gedichten,
Lannoo, Tielt, 1986
 
Woorden in de stroom

Het kind dat keitjes
keilde in het water
zag: vliegende vissen
en 's avonds
kwam hij veilig weer thuis.

Ziek van liefde en schuld
gooide hij later
grote stenen uit.
Het water wolkte vol modder.
De stenen vormden geen brug.
Hij vond zichzelf
niet terug.

Nu staande aan de oever
tegen de stroom in
en de vertroebeling
spuw ik kringetjes
als een kind.
Zuiverend zout.
Even een teken
van leven.

Willy Spillebeen
uit: Woorden om wakker te lezen,
Rudolf van de Perre, Davidsfonds 1992
 
Steen

Verdriet kit al mijn krachten samen,
zodat ik roerloos wordt als steen.
Mijn hele wezen wordt materie,
een ondoordringbaar star mysterie,
o sla de rots, opdat ik ween.

M. vasalis,
Uit: Vergezichten en gezichten
Van Oorschot 1954
 
Een ezel stoot zich

Er ligt een steen op de weg,
loop ik langs die weg;
ik stoot me.

Wees een ezel, denk ik.
Maar ik stoot me op weg van huis,
en ik stoot me op weg naar huis.
Wees een olifant, denk ik.
Maar ik kan die steen niet onthouden.

Ik ben niet gek
en zoek een andere weg,
loop achter anderen aan.
Wees een aap, denk ik, desnoods een papegaai,
maar wees geen mens.
Mijn neus bloedt,
er ligt een steen op deweg.

Toon Tellegen,
Uit: Wie A zegt
Querido Amsterdam 2002