te wandelen, te wandelen,
bemint men van de twee den een,
den een gelijk den anderen;
bemint men ze alle twee, en zij,
beminnen ze ook malkanderen
gebroederlijk: 't is zoet erbij
te wandelen, te wandelen.
Guido Gezelle
uit: Spiegel van de Nederlandse poëzie 2,
Vivtor E. van Vriesland,
Meulenhoff 1965